groen | bijbelstudie Dr. Marc J. de Vries Bijbelstudies over geloof en gezinsleven thuis geloven
Inhoud Woord vooraf 6 1. Geloven thuis bij een joods gezin in het Oude Testament 8 2. Geloven thuis bij Noach 20 3. Geloven thuis bij Abraham 31 4. Geloven thuis bij Izak 42 5. Geloven thuis bij Jozua 54 6. Geloven thuis bij Manoach 67 7. Geloven thuis bij Samuel 78 8. Geloven thuis bij Hosea 90 9. Geloven thuis bij Anna 102 10. Geloven thuis bij Aquila en Priscilla 115 11. Geloven thuis bij Timotheüs 128 12. Geloven thuis bij een christelijk gezin in het Nieuwe Testament 141 Tot slot 154
6 Woord vooraf Als je een persoonlijke en levende relatie met de Heere mag hebben, is dat geweldig. Nog mooier is het als die relatie ook beleefd wordt in je gezin. Het gezin mag een verband zijn waarin het geloof wordt gevoed en doorgegeven. Over dat gezinsverband gaan de bijbelstudies in dit boekje. Meer dan ooit wordt in onze tijd het geloof aangevochten. De satan is er altijd op uit om ons geloof krachteloos te ma- ken. Om staande te blijven hebben we allereerst Gods Geest nodig, Die ons kracht geeft. Maar de Heere geeft ons ook aan elkaar in het gezin. Kinderen en jongeren vormen een kwetsbare groep. Daar- om is het belangrijk dat het geloof in het gezin gestalte krijgt, zodat zij leren om te groeien in het geloof. Het gezin is ook de plaats bij uitstek waar zij de Heere mogen leren kennen, al kunnen we hun zelf het geloof niet geven. Het samen spreken over de Heere heeft een heel positief effect op het gezinsleven. Wie daarin veel investeert, zal ook veel zegen ontvangen. De bijbelstudies in dit boekje reiken aan wat Gods Woord zegt over de plaats van het geloof in het gezin. Gekozen is voor twaalf gedeelten uit de Bijbel, waarin we zien hoe het geloof in een bepaald gezin werd beleefd. De gezinssituaties zijn heel verschillend, zoals ook in de gemeente. Het in de praktijk brengen van het geloof in een gezin is in deze tijd meer dan ooit van belang. Gods Woord reikt hier- voor veel aan. Het is de hartelijke wens van de schrijver dat dit boekje tot zegen mag zijn. Een woord van dank aan twee van onze dochters, Jannine van Dalen-de Vries en Martine Boersma-de Vries, voor hun
7 hulp bij de totstandkoming van de oorspronkelijke versie van dit boekje, zoals dat in het winterseizoen 2016/2017 in de Hervormde Gemeente Papendrecht is gebruikt. Dank aan de medewerkers van uitgeverij Groen voor het werk dat werd besteed aan de uitgave van de uiteindelijke versie. Marc J. de Vries
8 1. Geloven thuis bij een joods gezin in het Oude Testament Lezen: Deuteronomium 6 … opdat u de Heere, uw God, vreest door al Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u gebied, in acht te nemen: u, uw kind en uw kleinkind. (Deut. 6:2) Inleiding Als je in Israël bij een joods gezin op bezoek gaat, passeer je in veel gevallen de mezoeza. Dat is een klein kokertje dat een beetje schuin naar binnen aan de deurpost hangt. Dat kokertje herinnert eraan dat het Woord van God altijd dichtbij is. Het is de bedoeling om hem telkens bij het passeren even aan te raken. Dan weet je weer: het Woord is hier tegenwoordig. De mezoeza is één van de symbolen die alles te maken heeft met het bijbelgedeelte dat in deze studie centraal staat: Deuterono- mium 6. Nog zo’n symbool zijn de tefilin, de gebedsriemen die een gelovige Jood op zijn voorhoofd bindt als hij gaat bidden. Ze omvatten een klein kubusje dat net tussen de ogen in hangt tijdens het gebed. Om zijn armen bindt hij riemen waaraan ook een kubusje zit dat op de bovenarm ligt. In de meeste joodse gebeden komt het zogenaamde Sjema voor. Dat is de joodse geloofsbelijdenis: ‘Luister (Sjema), Israël! De heere, onze God, de heere is één!’ Ook die belijdenis staat in Deu- teronomium 6. Dit hoofdstuk heeft dus een grote betekenis voor de geloofsbeoefening in het joodse gezin. Omdat wij als christenen volgens de apostel Paulus (Rom. 11) in Israël mo-
9 gen zijn ingeplant, is het mooi om onze serie bijbelstudies over het thema ‘thuis geloven’ juist met dit hoofdstuk te beginnen. Het gedeelte als geheel Bij elke bijbelstudie is het goed om eerst te bekijken hoe het bijbelgedeelte in elkaar zit. Zijn er bijvoorbeeld woorden of uitdrukkingen die er meerdere keren in voorkomen? Zijn er woorden die verbindingen of overgangen aangeven (‘daarom’ of ’maar’)? Bestaat het gedeelte uit een aantal onderdelen die een zekere zelfstandigheid hebben? Een woord dat in Deuteronomium regelmatig terugkomt, is ‘geboden’. Een ander woord dat vaak voorkomt is de naam ‘Heere’. Blijkbaar gaat het daar in dit bijbelgedeelte om: de Heere wil graag dat wij Zijn geboden bewaren en doen. Wat in dit gedeelte ook sterk naar voren komt, is dat die gebo- den het hele dagelijkse leven mogen doortrekken. Niet in het minst geldt dat voor het gezinsleven. Geloven thuis betekent volgens Deuteronomium 6 dat het hele gewone dagelijkse leven in het teken van Gods geboden staat. En dan niet als een loden last, maar als een lieve lust. Geboden hebben in de Bijbel een heel positieve klank. Ze geven Gods goede bedoe- ling met het leven weer. Voor een gelovig Joods gezin is er niets heerlijker dan bezig te zijn met die geboden. Ze komen immers van die machtige God, Die hen ooit zo wonderlijk heeft bevrijd uit het land van de slavernij en hen in een eigen land gebracht heeft om daar voor Hem te leven. Van een God Die zo veel liefde voor jou heeft laten zien, wil je toch ook houden? Tegelijk is Deuteronomium nuchter genoeg om te beseffen dat wij die liefde niet zomaar opbrengen. Het ligt eerder in onze aard om ons hart op van alles en nog wat buiten God te zetten. ‘Afgoderij’ noemt de Bijbel dat. Maar God kan dat niet hebben. Hij houdt zo veel van Zijn volk dat Hij er geen genoegen mee neemt als wij er andere liefdes op
10 nahouden. Geloven thuis betekent volgens Deuteronomium 6 dus ook: afstand doen van afgoden, wie of wat ze ook zijn. Laten we nu wat meer in detail de inhoud van dit hoofdstuk gaan bekijken, vers voor vers. Vers voor vers Mozes heeft in het vorige hoofdstuk de bekende tien gebo- den nog eens herhaald voor het volk Israël. Heel het boek Deuteronomium is een herhaling van de wet van de Heere God. Dat is ook de letterlijke betekenis van de Latijnse naam die later aan dit boek gegeven is: Deutero betekent ‘voor de tweede keer’, nomium betekent ‘de wet’. In het Hebreeuws worden trouwens de bijbelboeken altijd genoemd naar de beginwoorden van dat boek (in dit geval: ‘Dit zijn de woor- den’). Na hoofdstuk 5 worden volgens veel uitleggers één voor één de geboden nader toegelicht en uitgewerkt. In Deu- teronomium 6 gaat het dus om het eerste gebod: God alleen liefhebben en geen namaakgoden eropna houden. In vers 1 van ons hoofdstuk worden drie woorden gebruikt voor ‘wet’: geboden, verordeningen en bepalingen. Het eerste woord is in het Hebreeuws mitswah. We kennen dat woord wel van de bar mitswah, de ‘zoon van de wet’, de titel waar- mee een joodse jongen zich mag tooien als hij voor de wet volwassen geworden is. Dit woord heeft vooral te maken met onze verantwoordelijkheid. Mitswah is allereerst iets wat wij doen. Het tweede woord, chok, wijst vooral op de goede orde die in het leven ontstaat als Gods wil gedaan wordt. Denk bijvoorbeeld aan de sabbat. Het is gewoon goed voor een mens om elke week een dag rust te nemen. Het derde woord, misjpat, is een woord met een juridische klank: God heeft er recht op dat wij doen wat Hij wil. In Psalm 119 worden nog vijf andere termen gebruikt. Die psalm is één grote lofzang op de wet in al zijn verscheidene betekenissen.
11 Dit eerste vers van ons hoofdstuk herinnert ook aan het beloofde land, en daarmee aan de uittocht uit Egypte, die ook in de aanhef van de tien geboden voorkomt. Het is de God Die uitgered heeft van Wie wij de geboden ontvangen. Hij heeft ons eerst in de vrijheid gezet, zodat we Hem mogen liefhebben en dienen. Vers 2 begint met een uitdrukking die we in de Bijbel vaker tegenkomen, namelijk het ‘vrezen’ van de Heere. Hoewel het ook wel ‘bang zijn’ kan betekenen, staat het hier eerder voor ‘vereren’. Opmerkelijk is dat hier meteen al de kinderen en kleinkinderen genoemd worden. Gods geboden willen door de geslachten heen werken en daarom zijn ze zo belangrijk om in gezinsverband geleerd en geleefd te worden. Vers 3 vormt de opmaat voor het sjema van het volgende vers. Het ‘Luister, Israël’ klinkt hier al. Opnieuw verwijst de tekst naar het beloofde land. Het houden van de geboden door de achtereenvolgende generaties heeft een heerlijk perspectief: een lang leven in het beloofde land. Het woord dat vertaald is met ‘nauwlettend in acht nemen’ is hetzelfde woord dat bijvoorbeeld in Psalm 121 met ‘wachter’ vertaald is en daar een centrale rol speelt. Wij kennen dat woord (sjamar) uit het plat Joods-Amsterdams: een smeris. Dat is iemand die je altijd nauwlettend in de gaten houdt. Dan klinkt het negatief. Maar hier is het positief. Zo mag je weten dat de Heere altijd Zijn oog op je gevestigd heeft als je onderweg bent (Ps. 121). Dan volgt in vers 4 de bekende joodse belijdenis. Elk joods jongetje kan het dromen: ‘Sjema Jisrael, Jahweh (door de Jo- den uitgesproken als Adonai vanwege de heiligheid van die Naam) Eloehenoe, Jahweh echad.’ Zes woordjes met een dui- zelingwekkende inhoud. De grote God, Die de hemel en de aarde schiep, is ook de God Die trouw is aan Zijn volk, en daarmee is Hij uniek. Zoals Hij is er geen ander. Alle andere goden zijn namaakgoden.
12 Geen wonder dat in vers 5 benadrukt wordt dat deze God en Heere ons helemaal wil hebben. Omdat we deze woorden zo vaak horen, beseffen we vaak niet meer hoe groot de toe- wijding is die hier gevraagd wordt: heel ons hart, heel onze ziel, heel onze kracht. Niet 10 procent, 20, 50, 70 of zelfs 99 procent, maar 100 (!) procent. Elke gedachte, elk woord, elke daad voor Hem. Dat is waarvoor Hij ons gemaakt heeft. Het mooie is dat de Heere dat ideaal na de zondeval niet opgegeven heeft. Hij wil ons daar weer brengen. Hoe vaak we ook tekortschieten, dit mag het heerlijke perspectief zijn: eenmaal mogen we Hem weer helemaal toegewijd zijn. In vers 7 komt het gezinsverband weer in zicht. De gebo- den moeten niet alleen gehouden, maar ook aan de kinderen doorgegeven worden, opdat ook zij zich die ware toewijding aan de Heere eigen maken. Het woord ‘inprenten’ is een sterk woord. Het betekent zoiets als: er diep ingraveren, in- kerven. Dat woord geeft het grote belang van de opvoeding aan. Gods geboden moeten het hele leven doortrekken. Let- terlijk zegt de tekst: ermee naar bed gaan en ermee opstaan. Letterlijk uit en thuis. Op vers 8 is het joodse gebruik van de tefilin gebaseerd. De plaatsen op het lichaam die genoemd worden, zijn natuurlijk niet toevallig. Hand en ogen staan voor handelen en zien. De Heere wil graag dat we bij alles wat we doen en zien aan Hem denken. De deurposten, waarvan sprake is in vers 9, zijn een ‘stra- tegische’ plaats van het huis. Daar kom je voortdurend langs. Heel ons in- en uitgaan moet bepaald worden door de wil van de Heere. In vers 10-12 wordt toegelicht waarom de Heere daar recht op heeft. Zonder Hem zou Israël immers nog in de slavernij zijn. Maar nu hebben ze de beschikking over essentiële levens- behoeften waarvoor ze zelf niets hebben gedaan. Ze mogen
13 leven van pure genade. Dan is het toch logisch dat de Heere van hen mag vragen dat Zijn wil voor hen boven alles gaat? De uitdrukking ‘wees dan op uw hoede’ is weer dat woord sjamar, dat in vers 3 vertaald werd met ‘nauwlettend in acht nemen’. De waarschuwing om Gods wet niet te veronachtzamen is niet voor niets: op die manier wordt immers heel die redding uit Egypte waardeloos omdat het doel ervan – dat Israël God de eer zou geven – verloren gaat. De uittocht was nooit een doel in zichzelf, maar was een middel om te bereiken dat de Heere door Zijn bevrijde volk zou worden verheerlijkt. In vers 13 komt het woord ‘vrezen’ weer terug, nu verbon- den met het woord ‘dienen’. Dat woord is van dezelfde stam als het woord ‘knecht’ dat vaak in de Bijbel voor Israël ge- bruikt wordt (‘knecht des Heeren’) en in Jesaja ook voor de Heere Jezus. Het ‘zweren bij Zijn Naam’ heeft hier vooral de betekenis van ‘Hem aanroepen’. Het is dus niet in strijd met Jezus’ latere bevel om in het geheel niet te zweren, want daar betekent het: gewone woorden in een gesprek bekrachtigen door er Gods Naam bij te halen. Daar is Gods Naam te kost- baar voor. Dit vers bevat een mooie drieslag: vrezen is een zaak van het hart, dienen is een zaak van de handen, zweren is een zaak van de mond. Opnieuw wordt zo duidelijk dat ons hele leven aan de Heere gewijd mag zijn. De verzen 14-16 benadrukken nog eens de ernst van het nalaten van die toewijding. Gods liefde voor Israël is zo groot dat Hij het niet kan hebben als een ander er met haar van- door gaat. Als Israël God verlaat, wordt het daarmee een vij- and van God, zegt de tekst. En met Gods vijanden kan het niet goed aflopen, want alleen bij Hem is het leven te vinden. Er is ook sprake van Gods toorn. Dat is de keerzijde van Zijn liefde. Wie niet wil geloven in het feit dat God kan toornen, is niet consequent als hij wel wil geloven in Gods liefde. Die twee horen bij elkaar.
14 Omgekeerd, zegt vers 18, zal het je juist goed gaan als je leeft naar Gods wil, als je doet wat ‘juist en goed’ is. ‘Juist’ en ‘goed’ liggen in elkaars verlengde. ‘Juist’ is wat volgens het recht is, en dan worden de dingen ook mooi en goed. Het woord ‘onder ede beloofd’ zagen we ook in vers 13 als ‘zweren’. God zweert Israël het beloofde land te zullen geven en dan mag Israël uit liefde en dankbaarheid bij Gods Naam zweren. Voor de vijanden is geen plaats, zegt vers 19. In vers 20 komt het geloven in gezinsverband weer terug. Prachtige woorden: de kinderen vragen zelf wat dit toch voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen zijn. Blijkbaar heeft het toegewijde gedrag van de ouders ze nieuwsgierig gemaakt. Wat is dat toch waar jullie zo veel tijd en aandacht aan besteden? Dat moet wel iets belangrijks en moois zijn. Vertel eens! Naast de woorden chok en misjpat, die we ook in vers 1 zagen, duikt nu nog weer een ander woord voor wet op, edah (hier vertaald met ‘getuigenissen’). Dat woord wijst vooral op Gods spreken in de wet. Hij laat daarin iets van Zichzelf zien. Het woord ‘morgen’ moet ruim opgevat worden. Het wordt ook vaak vertaald met ‘later’. Hier wordt misschien wel in het bijzonder bedoeld: als we eenmaal in het beloofde land zijn. In vers 21-24 lezen we wat de ouders mogen antwoorden op de vraag van de kinderen: waar wij zo door in beslag ge- nomen zijn, is het wonder dat de Heere ons heeft uitgeleid uit het slavenbestaan in Egypte. Hij heeft ons in het beloofde land gebracht. Nog een keer vinden we de uitdrukking ‘on- der ede beloofd’. Drie keer dat ene woord in één hoofdstuk. Ook het woord chok (verordening) en het woord ‘vrezen’ ko- men nog een keer langs. Herhaling is de kracht van de recla- me, zeggen we tegenwoordig. Het is alsof de Heere het ons zelf ook wil ‘inprenten’, net zoals wij het bij onze kinderen moeten doen (vers 7).
15 In vers 25 horen we een belangrijk bijbels kernwoord: ge- rechtigheid. Het zal voor ons ‘gerechtigheid’ zijn om Gods geboden te houden. Dat woord ‘gerechtigheid’ betekent: recht tegenover God staan. Dat kan door Zijn geboden te houden, zegt dit vers. Geen wonder dat iemand als Maarten Luther eerst zo’n moeite met dat woord had. Wij kunnen dat immers nooit opbrengen. Hij ontdekte echter dat gerechtig- heid niet alleen een opgave is, maar allereerst gave. De Heere Jezus heeft voor ons de wet volkomen volbracht en de straf op de zonde gedragen. Wij krijgen de gerechtigheid die Hij verdiende. Door Hem komen wij weer recht tegenover de Vader te staan. Door Gods geboden onszelf te laten inpren- ten en vervolgens onze kinderen in te prenten, wordt geloven thuis: geloven in Christus, Die ons uit het slavenhuis van de zonde heeft uitgeleid. Praktisch Wat zegt dit bijbelgedeelte ons met het oog op de praktijk van het geloven thuis? Twee dingen springen eruit. In de eerste plaats wordt uit dit hoofdstuk duidelijk dat ge- loven thuis met het hele dagelijkse leven te maken heeft, ook het gezinsleven. Alles mag in het teken staan van de liefde tot de Heere. Hij is die liefde waard, omdat Hij de God is Die ons uit het slavenhuis van de zonde uitleidde. Dat deed Hij om weer de eerste plaats in ons leven te krijgen, zoals Hij dat bij de schepping voor ogen had. Hij vraagt van ons om dan ook die geboden concreet een plaats in ons dagelijks leven te geven. In die geboden ligt het goede leven. Al het gewone wordt bijzonder als de Heere daarin de Eerste wordt. Daar- om is het belangrijk om dagelijks bewust momenten opzij te zetten voor God. Het tweede wat eruit springt is het gezinsverband. Het ‘in- prenten’ van Gods geboden bij de kinderen vraagt om gele-
16 genheden waarin dat kan gebeuren. Ouders hebben hier een duidelijke roeping. Zij moeten die gelegenheden organise- ren. Dat kan aan tafel, bij het naar bed brengen, op zaterdag- avond, of nog andere momenten. Het woord ‘morgen’ (of beter: ‘later’) als de tijd waarop de zoon zijn vraag stelt over de geboden, wijst op iets wat steeds terugkomt. Bij de viering van het Pascha wordt ook telkens door de zoon gevraagd wat de betekenis is van wat daar gebeurt. We lezen dat in Exodus 13; daar worden overigens dezelfde woorden gebruikt als in Deuteronomium 6:20. In Jozua 4 lezen we dat de kinderen aan hun ouders vragen wat de twaalf gedenkstenen in de Jor- daan betekenen. Prachtig als zo’n gesprek op gang komt: ouders die van- uit eigen ervaring mogen vertellen hoe groot de Heere voor hen is en kinderen en jongeren die nieuwsgierig geworden zijn naar die rijkdom en vragen om uitleg. Er wordt echt onderwijs gegeven en er wordt kennis gedeeld. Maar ook de persoonlijke beleving van de ouders zal in dit onderwijs doorklinken. Het gaat om hartskennis, om doorleefde ken- nis. Daar worden ouders en kinderen samen warm van. Geloven thuis in een joods gezin in het Oude Testament betekent: samen je helemaal aan God ter beschikking stellen en van ouders op kinderen de liefde tot de Heere doorgeven. De één vraagt, de ander vertelt, en samen worden ze vol van Gods goede wil over hun leven. Als we eerlijk zijn, zal dit bijbelgedeelte ons wel tot verootmoediging brengen. ‘Heere God, dit klinkt allemaal zo mooi en zo zou het moeten zijn, maar mijn hart zit zo vaak ergens anders.’ We beseffen onze schuld tegenover de Heere. Maar Gode zij dank is er het werk van de Heere Jezus Christus Die dit allemaal wél volkomen opbracht. Hij stelde in de tempel Zijn vragen aan de schrift- geleerden, net als die zoon in het gezin. Hij wijdde Zijn leven zonder enige reserve aan Zijn hemelse Vader. Door die vol-
17 komen gehoorzaamheid heeft Hij onze schuld weggenomen. En dan geeft Hij ook Zijn Heilige Geest, Die het verlangen in ons werkt om Hem te verheerlijken. Het komt er dan wel op aan dat we daar ook naar verlan- gen. In Markus 12 lezen we dat de Heere Jezus Deutero- nomium 6 aanhaalt als Hem gevraagd wordt naar het grote gebod. Een schriftgeleerde stemt daar van harte mee in. Op- merkelijk is dan de reactie van de Heere Jezus: ‘U bent niet ver van het Koninkrijk van God’ (vers 34). Niet ver ervan- daan, maar je bent er nog net niet. En dat terwijl hij die wet zo goed probeerde te houden. Maar de ene stap die hij nog moet zetten om het Koninkrijk binnen te komen is de erken- ning dat hij de Heere Jezus nodig heeft. Alleen door Hem komen we recht tegenover de Heere God te staan en kunnen we Hem weer liefhebben en dienen. Als de Heilige Geest de wet in onze harten schrijft, zoals dat al in Jeremia 31:33 beloofd wordt, dan wordt geloven thuis iets heel bijzonders. Dat is pas leven, als we onze bestemming mogen vinden: er zijn voor God, persoonlijk en als gezin.
18 Vragen voor de bespreking 1. Lees met elkaar Psalm 119:129-136. Dat is een van de 22 strofen waaruit de psalm bestaat. Elke strofe bevat acht verzen, waarin acht verschillende woorden voor Gods wet gebruikt worden: getuigenissen, woorden, geboden, recht, woord (elders in de psalm vertaald als: belofte), bevelen, verordeningen, wet. Het is alsof de dichter woorden tekortkomt om in alle toonaarden de rijkdom van Gods wet te bezingen. In Deuteronomium 6 vonden we vier van deze acht uitdrukkingen. Daar is het vooral de gedachte aan de uittocht uit de slavernij die motiveert tot het houden van de wet. a. Wat is dat voor de dichter van deze psalm vooral? b. Hoe is dat bij onszelf? c. Wat is voor ons een reden om graag Gods wil te doen? 2. Totale toewijding is niet iets wat wijzelf tot stand bren- gen. Dat wil de Heilige Geest ons geven, al blijft het in dit leven bij een ‘klein begin’, vergeleken bij de volko- men toewijding die de Heere ons zal geven als Hij terug- komt (Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 114). Dat betekent niet dat we er zelf niets aan hoeven te doen. We mogen daar bewust mee bezig zijn. Hoe kunnen we concreet in de dagelijkse praktijk van ons gezin gelegenheden scheppen die bijdragen aan een groei in toewijding aan de Heere? 3a. Gebeurt het weleens dat iemand ons vraagt naar de mo- tieven voor ons gedrag als christen (zoals de zoon aan zijn ouders vraagt in Deut. 6:20)? b. Wat geven we dan voor antwoord? c. Waardoor zou het komen dat ons dat soort vragen niet va- ker gesteld worden?
19 4. Om de vragen van onze kinderen naar de betekenis van wat er in de Bijbel staat of wat er in de kerk gebeurt te kunnen beantwoorden, moeten we zelf weten wat het ant- woord is. Wat doen we er concreet aan om ons eigen kennisniveau op peil te houden? 5. Kinderen mogen de geloofsbelijdenis van hun ouders op een bepaald moment ook in het openbaar overnemen. In de gemeente hebben we de belijdeniscatechisatie als voor- bereiding daarop. a. Kan het geloven thuis ook een aandeel hebben in dat jaar van voorbereiding? b. Hoe kun je daar vorm en inhoud aan geven?