Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Voorwoord Inleiding: De wet als goed nieuws God alleen Hoe aanbidden we? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Wat zegt een naam? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rust, verheug je en herhaal dat Ere wie ere toekomt Moord, zei je? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Een zaak van het hart . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Betrouwbare getuigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Christelijke tevredenheid Nawoord Dankwoord Studiegids: In steen gegrift, in harten geschreven Noten Tekstregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Voorwoord Niks is zo veelbelovend als een wandel naar Gods wet! Die weerhoudt ons niet alleen van allerhande kwaad, maar duwt en trekt ons ook steeds over de streep, om net een stap verder te gaan en net iets méér te doen dan we gewend zijn. Want stuk voor stuk weerspiegelen de geboden iets van Gods ruime hart en van Zijn royale handelen. Mooi dus als de wissel omgaat en je op het spoor van Gods vérstrekkende gerechtigheid gaat wandelen. In plaats van een set dorre bepalingen vormen de geboden een veelkleurig palet van vuistregels om het wat meer hemel op aarde te maken, voor God en voor elkaar. Tegen Israël werd keer op keer gezegd: Doe dat, opdat het je goed gaat! Er zit muziek in Gods gebod! Je wordt er een ander mens van: meer mens en minder onmens! Mooier dus: wijzer, ruimhartiger, trouwer, guller, beheerster, rustiger, genadiger, liefdevoller. Terecht zingt Psalm 119, hét loied op God en zijn gebod: U hebt mijn hart verwijd! Op een integere en meeslepende wijze neemt Kevin DeYoung ons in zijn publicatie mee op zijn tocht langs deze door God geslagen piketpaaltjes. Midden in deze wereld wijzen ze ons de weg die goed is en goed doet én behoeden ze ons om in de wirwar van dit bestaan foute afslagen te nemen en op doodlopende paden te belanden. Voor de auteur is het duidelijk: de Tien Woorden zijn een geschenk! Ooit aan Israël, nadat ze bevrijd waren uit het wrede en dodelijke regime van Egypte. Vandaag aan Christus gemeente, verlost als die is uit de wurgende en duistere greep van het kwaad. In de wet krijgt de geschonken vrijheid handen en voeten, ogen en oren, hart en stem! Bij de tijd en to the point maakt de schrijver dit gebod na gebod duidelijk. De oorspronkelijke Engelse titel vertolkt kort en krachtig de daarbij gevolgde werkwijze: e Ten Commandments. What ey Mean, Why ey Matter, and Why We Should Obey (De Tien Geboden. Wat ze betekenen, waarom ze ertoe doen en waarom wij ze zouden gehoorzamen). Door deze aanpak zet Kevin DeYoung zijn lezers in ieder hoofdstuk tot driemaal toe op het goede been. Met het doel dat wij daadwerkelijk gaan wandelen in de goede werken die God voor ons uitdacht en waartoe we in Christus herschapen zijn (vgl. Ef. 2:10). Zonder een wettische drijver of belerende moraalridder te worden, weet de auteur de geboden zó te concretiseren dat ons leven over de volle linie, zowel richting God als richting de naaste, onder kritiek wordt gesteld en naar een hoger plan wordt getild. Al lezend word je vrolijk van de zegen en krijg je er zin in om je erdoor te laten gezeggen. Dr. Paul Visser Predikant Noorderkerk Amsterdam U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Exodus 20:3 Om ons geloof het echte christelijke geloof te laten zijn, moet het meer zijn dan geloof in een geloof. De belangrijkste kant van ons geloof is niet hoe krachtig we geloven, maar in Wie we geloven. Er zit zeker een persoonlijk element aan het geloof we willen immers oprecht en vastberaden zijn in onze toewijding maar een oprecht geloof dat op een onjuiste zaak of op de verkeerde persoon is gericht, is beslist geen geloof dat ons redt. Het is mogelijk om volstrekt oprecht te zijn in onze aanbidding en toch de verkeerde God te aanbidden. Dat is de reden voor het eerste gebod. De God van de Bijbel is niet slechts geïnteresseerd in erkenning als een sterke en machtige godheid. Dat zou in de wereld van toen geen omstreden claim zijn geweest. Heel wat volken hadden indrukwek Wat echter omstreden was en wat de Israëlieten een bijzondere plaats onder de volken gaf, was dat hun God aanbeden wilde worden, als de God, met van alle anderen. Dat is een reden waarom het eerste gebod het eerste gebod is. Dit gebod is niet beter dan alle andere geboden, maar legt wel het fundament voor alle andere. Omdat er maar één God is, Die God is over allen en goddelijke rechten heeft over allen, kunnen de volgende negen geboden volgen een objectieve ethische wet, die niet alleen geldt voor sommige mensen en op sommige plaatsen, afhankelijk van hun omstandigheden, maar die voor alle mensen overal geldt. Kan er een werkelijk gezaghebbende morele wet bestaan zonder het bestaan van een goddelijke wetgever? Volgens de Bijbel is het antwoord duidelijk: dat is niet mogelijk. Als onze morele plichten enige kracht moeten hebben of bindende verplichtingen moeten zijn, moeten ze berusten op iets wat meer is dan de opvatting van de meerderheid, onze eigen innerlijke overtuiging ten aanzien van goed en kwaad, of de hemel verhoede het een internetpeiling. Denk aan het negende gebod van de niet-geboden: Er is niet slechts één juiste manier van leven. Dit ene gebod ontneemt de kracht aan de andere negen. Omdat daarin geen plaats is voor God, bezitten de geboden van de niet-geboden uiteindelijk niet meer kracht dan innerlijk tegenstrijdi Wat het christendom heeft gedaan Voor velen in het seculiere Westen kan het zo lijken dat God van geen enkel belang is voor het onderscheiden van goed en kwaad. Dat lijkt alleen maar zo, omdat het christendom zo lang het centrum van de westerse cultuur heeft gevormd. Mensen realiseren zich niet waar hun ethische gevoel vandaan komt. Onlangs verscheen er een fascinerend artikel van de populaire en gerespecteerde Britse historicus Tom Holland. Ik weet niet of Holland in dat artikel beweert dat hij een christen is, maar hij beschrijft in ieder geval hoe hij herontdekte dat hij zijn Holland vertelt hoe hij in de kerk is opgegroeid. Al op jonge leeftijd begon hij te twijfelen aan wat hij in zijn zondagsschoolklas leerde en begon hij alles van zijn christelijke omgeving in twijfel te trekken. Later, als deskundige op het gebied van de klassieke oudheid, als schrijver en historicus, raakte hij gecharmeerd door de Grieks-Romeinse wereld, onder meer als achtergrond voor het achterlijke christelijke tijdperk dat daarop zou volgen. Tegen de tijd dat ik Edward Gibbon en andere grote schrijvers uit de periode van de Verlichting ging lezen, was ik er meer dan klaar voor om hun interpretatie van de geschiedenis te aanvaar den: de triomf van het christendom luidde een tijdperk van bijgeloof en goedgelovigheid in en de moderne tijd was gebaseerd op het onder het stof vandaan halen van lang vergeten klassieke waarden. Kortom, Holland kwam tot de overtuiging dat alle nastrevenswaardige waarden afkomstig waren van de Grieken en de Romeinen. Zijn conclusie luidde dat het christendom een soort onderontwikkelde spiritualiteit en lichtgelovigheid invoerde. Maar let erop wat Holland vervolgens zegt: Hoe langer ik me verdiepte in de studie van de klassieke oudheid, hoe vreemder en verontrustender ik die ging vinden. De waarden van Leonidas [een koning van de Spartanen], wiens onderdanen een merkwaardig moorddadige vorm van eugenetica beoefenden en hun jongeren trainden om s nachts minderwaardige mensen te doden, leken in niets op wat ik als mijn eigen waarden beschouwde. Ook de waarden van Caesar waren totaal anders; die doodde, naar men zegt, een miljoen Galliërs en maakte er ook nog eens een miljoen tot slaaf. Het waren niet alleen de extreme vormen van hardvochtig gedrag die ik schokkend vond, maar ook het ontbreken van een gevoel dat armen of zwakken in zichzelf waarde zouden kunnen hebben. De fundamentele overtuiging van de Verlichting dat zij niets te danken had aan het geloof waarmee de meeste van haar belangrijkste vertegenwoordigers waren opgegroeid leek voor mij dan ook steeds onhoudbaarder. Met andere woorden, hoe meer Holland de geschiedenis van de klassieke oudheid bestudeerde, hoe meer hij zich afvroeg of zijn gevoel voor moraal en dat van zijn vrienden niet aan het christendom Bekendheid met het bijbelse verhaal van de kruisiging heeft ons gevoel ervoor afgestompt hoe volledig nieuw Christus als een godheid was. In de wereld van de klassieke oudheid moesten de goden die beweerden het universum te besturen straen opleggen om de orde erin te handhaven het was niet hun rol die zelf te ondergaan. Zelfs nu het geloof in God in het Westen vervaagt, dragen de landen die ooit gezamenlijk bekend stonden als het christendom nog steeds het stempel van de tweeduizend jaar oude revolutie die het christendom vertegenwoordigt. Dat is de belangrijkste reden waarom de meesten van ons die leven in postchristelijke samenlevingen er nog steeds van uitgaan dat het nobeler is om zelf te lijden dan om anderen te laten lijden. Daarom gaan we er in het algemeen van uit dat elk menselijk leven evenveel waard is. Ik heb leren aanvaarden dat mijn moraal en ethiek helemaal niet van Griekse of Romeinse afkomst zijn, maar diepgaand en met trots van christelijke oorsprong zijn. Ik weet niet hoe Holland over de Tien Geboden denkt, maar hij heeft op uitstekende wijze de invloed van de christelijke principes samengevat en ook onze behoefte aan een ethische wet die buiten onszelf ligt. We hebben een morele wet, omdat we een morele Wetgever hebben. De enige reden waarom de Tien Geboden ons ergens toe kunnen verplichten of enig gezag over ons kunnen hebben, is dat er een God is Die ons heeft geschapen, ons heeft gemaakt, ons liefheeft en recht op ons heeft. Het eerste gebod wijst ons niet alleen op onze eerste verplichting als mens, maar het legt ook de basis voor iedere andere morele verplichting. Hoe houden we ons dan aan het eerste gebod? Het is nuttig om te zien waarom dit gebod van belang is en hoe het ons ethisch denken heeft gevormd, maar het doel van dit gebod is dat we doen wat het ons opdraagt. Laat me drie manieren aan de orde stellen om ons aan het eerste gebod te houden: uitsluitend God aanbidden, alle afgoderij mijden en ons alleen tot Christus wenden. Uitsluitend God aanbidden Het eerste gebod is gebaseerd op wat de Heere voor de Israëlieten in Egypte heeft gedaan. Hij redde hen. Hij verloste hen. Hij bevrijdde hen. Hij kan aanspraak op hen maken. Als God zegt: Ik ben de , uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft (Ex. 20:2), herinnert Hij hen aan de staf, de plagen en de Rode Zee. Hij zegt daarmee tegen hen: Waarom zouden jullie een andere zogenaamde god vertrouwen? Waarom zouden jullie op jezelf vertrouwen? Jullie zijn niet uit Egypte ontkomen door jullie eigen slimheid of door de grote vriendelijkheid van de farao. Ik heb jullie op arendsvleugels gedragen. Ik heb het machtige Egypte verslagen. Jullie kunnen Mij vertrouwen. We moeten de woorden geen andere goden voor Mijn aangezicht niet verkeerd opvatten. Het eerste gebod wil niet suggereren dat er in werkelijkheid andere goden zijn. Er is een opvatting die heet, dat wil zeggen dat er veel goden zijn, maar dat je jouw god de eerste plaats moet geven. Dat is niet waar het om gaat in het eerste gebod. Het verbond met Mozes gaat duidelijk uit van Je mag geen andere goden aanbidden, omdat er in werkelijkheid geen andere goden zijn dan de . Ditzelfde punt maakt Paulus eeuwen later, als hij zegt: Wat dus het eten van afgodenoers betreft: wij weten dat een afgod niets is in de wereld en dat er geen andere God is dan Eén. Want al zijn er ook die goden genoemd worden, hetzij in de hemel, hetzij op de aarde (zoals er vele goden en vele heren zijn), toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem (1 Kor. 8:4-6). De goden van deze wereld zijn slechts zogenaamde goden. Ze bestaan niet in de werkelijkheid. In de hemel en op aarde is er maar één hoogste Wezen. Hij eist dat wij alleen Hem aanbidden. Al in het eerste vers van de Bijbel zien we dat de God van Israël uniek is in het pantheon van (zogenaamde) godheden: In het begin schiep God de hemel en de aarde (Gen. 1:1). Voor ons klinkt dat vertrouwd, maar in het Oude Nabije Oosten moet dit vreemd hebben geklonken. Men had daar toen tal van verhalen over het ontstaan van hemel en aarde, maar daarin ging het altijd om twee goden die vochten, een god en een godin die zich voortplantten, of de ene god die de andere god doodde en de aarde uit zijn karkas vormde. Dan komt Genesis echter en zegt: In het begin was er maar één God, de echte God, en Hij schiep alle dingen. Dat moet een confronterende manier zijn geweest om een godsdienstige tekst te beginnen. John Dickson merkt op: Monotheïsme is niet alleen het eerste gebod uit de Bijbel, het is haar eerste gedachte. Syncretisme was een blijvend probleem in Israël. Gods volk kwam steeds in de verleiding om van hun geloof een en/en-godsdienst te maken, terwijl voor God Zijn aanbidding steeds een of/of-kwestie is: je aanbidt Mij alleen, je aanbidt Mij in het geheel niet. Toen het verbond bij Sichem werd vernieuwd, spoorde Jozua het volk aan: Doe de goden weg die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde van de rivier en in Egypte, en dien de ( Joz. 24:14). Op de berg Karmel zei Elia net zoiets: Als de God is, volg Hem, maar als het de Baäl is, volg hem! (1 Kon. 18:21). Jaren later zou Jezus Zijn volgelingen hieraan herinneren: Niemand kan twee heren dienen, want of hechten en de ander minachten (Matth. 6:24). De fout zit bij Gods volk altijd weer in dat kleine woordje en. De Heere is prima, maar wij willen de Heere Baäl, de Heere de Heere geld, de Heere sociaal gerespecteerd worden. We vinden het heel jn als God in ons leven aanwezig is, zolang Hij tenminste niet meer dan een deel van ons leven inneemt. We willen allemaal een Trivial Pursuit God, een hanteerbare godheid om daarmee ons leven te completeren en één partje van de taart in te vullen. Maar Hij is er niet in geïnteresseerd om voor ons een van de vele belangrijke per sonen te zijn. We kunnen God niet op de juiste manier aanbidden als we Hem naast een ander aanbidden. De andere negen geboden spreken over dingen die je wel of niet moet doen, maar het eerste gebod schrijft een bepaald soort relatie voor. Het vertelt ons hoe we met God moeten omgaan als de enige God. De woorden in Exodus 20:3 kunnen we vertalen als: geen andere goden voor Mij en dat betekent dan: niemand anders dan Ik of: geen andere goden voor Mijn aangezicht. Calvijn vatte dit gebod in die tweede betekenis op. Hij zegt dat de zonde hier is als een overspelige vrouw [die] het gemoed van haar man nog te meer krenkt wanneer zij hem openlijk de man onder ogen brengt met wie zij overspel bedrijft. Ongeacht of we nu voor Mij of voor Mijn aangezicht vertalen, we kunnen het eerste gebod goed met het huwelijk vergelijken. Je kunt met je man of vrouw niet een en/en-relatie hebben in ieder geval niet voor een langere tijd. Stel je voor dat een man thuiskomt en zegt: Fijn je weer te zien, schat! Ik wil je iemand voorstellen die heel veel voor mij betekent. Begrijp me niet verkeerd jij betekent ook heel veel voor me. Maar ik ben iemand anders tegengekomen. Ze is heel aantrekkelijk en ik zal een tijdje met haar doorbrengen, maar ook veel tijd met jou! Ik wil je gewoon laten weten dat ik s nachts soms bij haar zal zijn in plaats van bij jou. Ik denk dat jullie het goed met elkaar zullen kunnen vinden. Jullie zullen goed bevriend raken. Jullie betekenen allebei zoveel voor mij. Wat moet een vrouw in zon situatie zeggen? Geweldig, schat, ik voel me vereerd dat ik nog steeds deel van je leven mag uitmaken. Echt niet! Zijn echtgenote zal zeggen: Mij of haar! Je moet kiezen. Als die vrouw dit met veel emotie zou zeggen, zou iemand haar dan wreed, trots, onredelijk of intolerant vinden? Nee, we zouden zeggen dat ze precies de vrouw is die ze moet zijn. Ze heeft alle recht om jaloers te zijn. We zouden ons eerder zorgen maken als ze niet boos zou zijn. Bepaalde relaties zijn bedoeld als of/of- en niet als een en/en-relatie. Het huwelijk is een relatie die vraagt om het opgeven van alle anderen.