Gwendalyns grootvader. De man was amper dood of Ingeborg trad met koning Malcolm Canmore MacDuncan van Schotland in het huwelijk. Ze schonk hem twee kinderen, Donald en Duncan. Ze was nog geen veertig toen ze stierf. Binnen het jaar trouwde de koning met prinses Margaretha van Wessex, die aan de Schotse kust schipbreuk leed terwijl ze op de vlucht was voor de woeste Noorman Willem de Veroveraar. Bij haar kreeg Malcolm nog eens negen kinderen. Zeven zonen en twee dochters, waaronder Gwendalyns echtgenoot prins Almarick. In het jaar 1093 werd Malcolm Canmore samen met zijn zoon Eduard bij Alnwick in een hinderlaag gelokt en gedood. Naar verluidt stierf Margaretha drie dagen later in de kapel op de rots van Dun Eidyn toen zij het vreselijke nieuws van de dood van haar man en haar oudste zoon te horen kreeg. Ze vonden haar dood voor het open venster, starend in de richting van het strand waar ze eens schipbreuk had geleden. Een laatste traan rolde over haar wang. Gwendalyn zuchtte. Zou zij ooit zo van een man kunnen deren over koning Arthur en zijn Guinevere en over de reus Grendel en Beowul. Wat haar tot tranen toe bewoog, was het liefdeslied over koning Malcolm van Schotland en zijn geliefde Angelo-Saksische prinses Margaretha van Wessex. Een liefdesverhaal over twee eeuwenoude rivaliserende stammen die door liefde verenigd werden. De koning en zijn bruid Een ruige bastaardzoon. Geen hart. Geen ziel. Die ons dierbaar land met woeste Noorderlingen overviel. Honger! Gestild door ‘t bloed van dappere heren Begeerte! Gestild door ‘t bloot van schone deernen. Koen streden de helden tegen de woeste overmacht. O wee! Dat duivelsgebroed heeft hen afgeslacht. Haast ge, Eduard Aetheling. Vlied van ge wortels diep. Haast ge, Margaretha. Diep, het water waarheen gij vliedt. Daar! Op het strand bij Dun Eidyn, beweende een koning zijn gelieve vrouwe. “Moeder Gods, ik smeek ge, vul mijn hart zodat ik houwe, Een vrouwe, zo lief, zo eerlijk en zo puur. Met een hart vervuld van Heilig vuur”. Beweend bent gij, o reine maagd, op de woeste Mare, Zal de stormwind thans ooit bedare? Genadig zijt Gij, o God van zee en wind. Dat Ge omziet naar het mensenkind. Luid klinkt de noodklok over het wijde water diep. Waar Canmore, de Gode Vrouwe aanriep. De stille strijd van de ademnood. Doorklieft de boezems zee onverdroot. Vlug, haast ge, man Gods in de baren. Waar ge Godes liefde zal ervaren. Een maagd, schoon en rein, Zal voortaan aan uwe zijde zijn. Dun Eidyn! De verheven rots. Een ijzeren veste, tempel Gods. Bemind zijt gij, het schone paar. Gode trouw, bestendig voor elkaar. Laat gij dan tot Gode zich wenden, Hem in alle wegen erkennen, Dan zult thans gij, o schone hinde, Uw geliefde spoedig vinden. Het lied ontroerde Gwendalyn, niet alleen omdat dit koninklijk paar haar schoonouders waren, ook vanwege haar grootmoeder, vrouwe Ingeborg, de moeder van haar vader Bardolf Fitz Tornn, graaf van Ravensworth. Een vrouw re graaf Tornn van Orkney, de koning van Man trouwde. ogen dicht. Zijn stem mocht dan vriendelijk klinken, zijn woordgebruik was onbeschoft. Ze kende alleen horigen‘En je hebt je maandelijkse cyclus? ’‘Mijn wat? ’ Ze hees zich overeind. Het licht in de kamer was te schaars om hem goed te kunnen zien. Daarbij kon ze haar zicht niet scherp krijgen. Alles tolde. ‘Je maandelijks bloedverlies!’‘O, een keertje maar en dat was een paar maanden geleden. Is dat erg? ’‘Nee. ’ Hij leek er waarachtig blij om te zijn. ‘Goed, zullen we aan het werk? ’‘Werk? ’ Ze begreep er niets meer van. Hij grinnikte. ‘Je hebt geen idee, hè? Natuurlijk niet. Een vrouwe zoals jij zal nooit weten wat een man nodig heeft. Nou voorruit, doe je ding. ’ Verward staarde ze hem aan. Almarick gebaarde dat ze moest gaan liggen. Ze deed het en kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Het zal eventjes pijn doen, ’ mompelde hij. Ze voelde hoe hij haar japon omhoogschoof. Haar hart begon te jagen. Er ikkerde iets. Heer Almarick kreunde hard op het moment dat een felle pijn door haar lies trok. Ze slaakte een kreet en in een reex schoot ze achteruit. ‘Hou je rustig, ik wil je niet meer pijn doen. ’ Hij keek vlug naar de deur. Weer kreunde hij en hij spuugde op het laken. Hij deed iets met zijn vingers. Ze zag zijn dolk, er kleefde bloed aan het lemmet. Haar bloed… Hij veegde het aan een lap schoon en stak het mes terug in zijn riem. Daarna bond hij de lap om haar pijnlijke been. Hij liet zijn hand erop rusten totdat het bloeden gestelpt was. ‘Laat het een paar dagen zitten. Als ze je morgenochtend vragen hoe het ging, zeg je dat het pijn deed en laat je hen het laken zien. Dan weten ze genoeg. ’ Ze knikte hem niet begrijpend toe. Haar hoofd bonsde. ‘Ga ik met u mee naar het Heilige Land? ’ Almarick lachte ‘Nee!’ En dat waren de laatste woorden die hij tegen haar had gezegd. De volgende ochtend was hij zonder afscheid te nemen met zijn gevolg vertrokken. Evenals haar drie broers, Thurnstin en de tweeling Tornn en Sigmund met hun vrouwen en kinderen. Het enige wat heer Almarick haar had gegeven was een bloedende snee in haar lies die meer dan een week nodig had om te genezen en een zegelring die hij op de tafel naast haar waterkan had achtergelaten. Gwendalyn haalde de ring vanonder haar japon vandaan en bekeek het in het zwakke schijnsel van het vuur. De gouden ring was voor een vrouw gemaakt. De band had vreemde kronkelende lijnen, evenals de zegel waarin een rode en witte diamant verwerkt zat. Het had geen duidelijke voorstelling, wel een ingewikkeld patroon. Het was Keltisch en ongetwijfeld zeer kostbaar. Niemand wist dat ze het in haar bezit had en ze droeg hem onder haar kleding aan een ketting om haar hals. Plotseling hoorden ze een geluid. Liam schoot overeind. Vlug stopte Gwendalyn de ketting weg. Liam gebaarde haar stil te zijn en sloop naar de ingang. ‘Het was een dier, ’ zei hij opgelucht. ‘Het regent niet meer, laten we gaan. ’ Hij voegde meteen de daad bij het woord door modder op het kampvuur te gooien. Houterig stond Gwendalyn op en strompelde achter hem aan. De dag rust hadden haar spieren geen goed gedaan. Tot hun geluk ontmoetten ze de volgende dag een rondreizend toneelgezelschap. Bij hen was een oude , die Keltische liederen zong en vrolijke wijsjes speelde op zijn uit. Wanneer hij speelde, danste het gezelschap. Gwendalyn verstond genoeg om van de muziek te genieten, alleen haar pijnlijke benen beletten haar om mee te dansen. De zijn veiligheid gebeden. Pas nadat hij in de ochtend met de buit verscheen, was ze in slaap gevallen. Ze was wakker geworden toen ze de heerlijke geur van de geroosterde fazant rook. Met een brede glimlach op zijn gezicht trok hij een stuk van het vlees en gaf het haar. Wat kon vlees heerlijk smaken, vooral na de prut die ze in de herberg voorgeschoteld kreeg of de bessen die ze onderweg at. Genietend at ze van het vlees en kloof de botjes helemaal af. Tijdens de maaltijd hadden ze wat gepraat totdat Liams hoofd begon Zoals hij daar zat, deed ze hem enigszins aan heer Almarick denken. Niet dat hij op hem leek, want ze kon zich het gezicht van de beste man niet meer herinneren, alleen zijn houding. Het enige wat ze zich van de huwelijksplechtigheid nog wist was dat ze gesluierd in de kapel stond en een slok van de verbondsbeker dronk. Haar stiefmoeder had haar kruiden aangelengd met sterke wijn te drinken gegeven. Met als gevolg dat ze zich bijna niets meer van de huwelijksplechtigheid herinnerde. Zodra het ociële gedeelte voorbij was, werd ze naar haar kamer gebracht. Daar werd ze gebaad en kreeg ze een schone japon aangetrokken. Geurige olie werd in haar hals en haar gewreven en munt op haar tanden gesmeerd. Daarna moest ze doodstil in bed gaan liggen wachten totdat haar heer bij haar zou komen. ‘Wat moet je doen als heer Almarick zo dadelijk komt? ’ had haar stiefmoeder haar streng gevraagd. Ze had tegen haar wang getikt. ‘Stil blijven liggen en gehoorzaam zijn, ’ had ze gelispeld. ‘Juist, en wat hij ook doet, je geeft geen krimp. Het zal eventjes pijn doen en dan is het voorbij. Het beste is dat je je ogen sluit en bidt tot de heilige Maria dat het gauw over mag zijn. Zij zal je genadig zijn. ’‘Als ik mijn ogen sluit, val ik in slaap, ’ had ze gegeeuwd en ze had zich op haar zij gedraaid. Haar stiefmoeder had haar op de rug teruggerold. ‘Doe dat, dan merk je er niets van en zal het de volgende keer beter gaan. ’ Die bewuste avond was ze te ver heen om nog bang te zijn voor de man die op het punt stond haar maagdelijkheid weg te nemen. Hoe hij dit zou doen, was haar niet uitgelegd. Ze wist alleen hoe het met de paarden ging. Dit vooruitzicht Gwendalyn voelde zich destijds zo vreselijk moe en alles duizelde om haar heen. Drie rondtollende stiefmoeders hadden bij haar bed gestaan en de bewogen stem klonk ver weg, alsof ze aan de andere kant van de ridderzaal stond. Haar stiefmoeder had haar gekust, een gebed uitgesproken in haar moedertaal waarna ze zwijgend en met hangend hoofd de kamer verliet. Midden in de nacht was Gwendalyn van een krakend geluid wakker geworden. Ze had zich overeind gehesen en zag tot haar schrik een man in de stoel bij het vuur zitten. Zijn hoofd knikkebolde, zoals Liam dat deed. Even had ze zich afgevraagd wat ze moest doen. Haar hoofd voelde zwaar en bonkte ongenadig. Daarbij had ze vreselijke dorst. Stilletjes reikte ze naar de beker op de tafel naast het bed. ‘Heb je dorst? ’ hoorde ze een vriendelijke mannenstem ‘Ja, ’ zei ze geschrokken met een akelig schril stemmetje. Ze kuchte. Hij zei niets, dus nam ze een slok. ‘Is je uitgelegd wat er staat te gebeuren? ’ Ze knikte. ‘Fijn, dat hebben ze je in ieder geval verteld. ’ Hij stond op. Onmiddellijk ging ze platliggen en kneep ze haar ogen stijf dicht. ‘Ook dat nog, ’ bromde hij. Aan zijn stem te horen stond hij vlak bij het bed. ‘Dat ze me een jonge maagd door de strot duwen is tot daartoe, maar een kind? Hoe oud ben je? ’ Het was meer een bevel dan een vraag. ‘Net veertien, heer, ’ perste ze eruit. Stijf hield ze haar lachte. ‘Stel je voor, je verwacht ongeveer een paar honderd goedgetrainde, zeer gedisciplineerde ridders en je hebt ineens meer dan het tienvoudige voor je poorten staan. Waren dit allemaal nobele ridders, dan was de strijd zo gestreden. Helaas voor hem was dit niet het geval. Tussen de goed bewapende ridders liepen godvrezende monniken en arme sloebers die alleen een bijl of een knuppel konden hanteren. Dat niet alleen, ze hadden hun gezinnen meegenomen. Hele dorpen zijn uitgelopen om Jeruzalem van de Saracenen te verlossen. Als dat al niet genoeg was, spraken al die mensen verschillende talen en elke groep had weer een eigen leider die de Heilige Strijd wel even zou leiden. Machtige mannen zoals graaf Robert van Toulouse, Godfried van Bouillon of Bohemud van Tarante. Wat dacht je van Robert van Normandië, de oudste broer van onze gehate Normandisch Britse koning Hendrik? Met zijn zwager Stefan de Blois en een paar duizend Engelse, Schotse en Normandische ridders ging hij op pad. Elk van zijn manschappen nam een gezin en gevolg mee. Onder Robert van Normandië vochten mijn vader en je broers. ’‘En heer Almarick? ’‘Die ook. Hetzij onder protest, want zoals je weet had hij een bloedhekel aan iedereen die Normandisch bloed door de aderen had stromen. ’‘Zoals ik, ’ merkte ze op. ‘Ach, u bent een uitzondering. Alleen omdat hij het zo goed met uw broers kon vinden. Vergeet niet dat hij als jochie van zeven bij uw vader in de leer was. ’ Verbaasd keek ze hem aan. Had heer Almarick zijn riddersopleiding bij haar vader gevolgd? Dat wist ze niet. Hoe kon ze het ook weten? Zodra hij dertien was en de training was afgerond was hij weggegaan. Zij was toen vier. Heer Bardolf had veel jongemannen opgeleid, waaronder Liam. Het waren er zoveel dat ze de meesten niet meer kon herinneren. Op een enkeling na, die haar met woorden en soms met daden van zijn liefde voor haar wilde betuigen. Jongemannen die tot hun twintigste bij haar vader in dienst bleven om daarna voor de koning te vechten. ‘Laten we de nacht in het fort doorbrengen, ’ zei Liam die opstond. Hij zag de samenpakkende wolken. Hij liep in de richting van een bouwval dat even verderop tegen de muur aangebouwd was. Gwendalyn volgde hem. Een druppel viel op haar wang. Ze keek op, de lucht was in mum van tijd bijna zwart geworden. Haastig liep ze door om net op tijd de ruïne te bereiken voor de onweersbui losbarstte. et een zweem van een glimlach om haar mond zat Gwendalyn bij het vuur naar Liam te kijken. Hij zat er rechtop, alleen zijn knikkebollende hoofd verraadde dat hij in slaap was gesukkeld. De regen had de hele nacht aangehouden en ook de volgende dag was het blijven regenen. Liam vond het beter om een dag te rusten. Gwendalyn had hier geen enkel probleem mee. Al haar ledematen deden pijn. Een dag rust zou haar zeker ten goede komen. De kruidenzalf die Liam elke avond op haar voeten smeerde, werkte genezend en verzachtte de pijn. Toch voelde ze zich geradbraakt. Ze was hondsmoe en kon wel dagen slapen. Het fort waarin ze verbleven was ooit door de Romeinen gebouwd, had Liam verteld. Het was zo degelijk gemaakt, dat de meeste muren nog overeind stonden. Zelfs het dak zat er nog op, al vermoedde hij dat de Stappers - rondreizende vrije mannen - deze hadden gemaakt. Liam was in de nacht op jacht gegaan. Dit was een hachelijke onderneming. Als iemand hem betrapte, was het met hem gedaan. Gwendalyn had tot de heilige Patrick voor twee mannen gooiden met tegenzin hun geldbuidel voor Liam op de grond. Gwendalyn raapte ze op. ‘Uit de kleren!’ beval Liam. Enigszins aarzelend deden ze wat hij hen opdroeg. Liam greep een andere man vast, zodat de rover zich kon uitkleden. Gwendalyn kreeg de opdracht om de kleren in de wilgenboom te hangen, op één hemd na. Vol walging klom ze met de stinkende lompen in de boom. ‘Ga nu om de boom staan!’ Liam liet Gwendalyn het hemd in repen snijden en bond hun polsen aan elkaar vast. kant op. De wapens gooide Liam in de beek. ‘Volgende keer loopt het niet zo best met jullie af. ’ Hij stompte de verhaaltjesverteller hard in zijn zij. De man sloeg ‘Voortaan mijden we de dorpen, ’ zei hij tegen Gwendalyn. Aan het eind van de middag stuitten ze op een grijze, lange muur die kronkelend als een slang door het landschap ‘De muur van Hadrianus, ’ zei Liam vol trots. De muur was in opdracht van de Romeinse keizer Hadrianus ergens in de eerste eeuw gebouwd, herinnerde Gwendalyn. Ze klommen erop. Voor hen doemden de besneeuwde pieken van het Schotse hoogland op. Ervoor lag het wilde, glooiende landschap met haar kronkelende riviertjes, heidevelden en bos- en rotspartijen. ‘Schitterend, ’ verzuchtte Gwendalyn. ‘En deze muur is gebouwd om de woeste Kelten tegen te houden. ’, ’ bromde Liam. ‘Picten, Kelten, Schotten wat maakt het uit, het blijven barbaren. ’ Liam trok een gezicht. ‘Daar, in het noorden, bij de rthvan Forth staan de resten van nog zo’n muur, ’ wees hij. ‘De Romeinen waren niet gek. Als je de vijand niet kunt bevechten, is het beter om je ertegen te beschermen. Onze voorvaderen vochten niet zoals de Romeinen. Onze mannen waren meer van de verrassingstechnieken. Onder veel geschreeuw snel aanvallen en even zo snel weer terugtrekken voordat de Romeinen gehergroepeerd zijn. Een techniek die ook de tegen de christenstrijders gebruikten. Te paard daverden ze onder luid geschreeuw op de christenstrijders af die verlamd van angst niet wisten wat te doen. Voordat de christenstrijders goed en wel hun paard hadden bestegen, waren zij al verdwenen. ’ Liam sprak alsof hij zelf aan de Heilige Strijd had deelgenomen. Dit was niet het geval. Hij was destijds dertien jaar geweest en was nog niet als ridder afgezwaaid. Zijn vader wilde hem daarom niet mee hebben. Zwaar teleurgesteld bleef Liam bij zijn leermeester de graaf van Ravensworth achter. Gwendalyn had hem geprobeerd op te beuren, helaas tevergeefs. De volgende dag kon hij haar troosten, want heer Almarick was zonder afscheid te nemen vertrokken. Ze namen te bewonderen. Vreemde dieren aan te raken, zoals een olifant of een kameel. Voedsel of fruit te proeven waar ze nooit van had gehoord of om stoen te bevoelen die zo zacht waren, dat je je in de hemel waande. En Jeruzalem, natuurlijk. Elke gelovige kon de roep van de Heilige Stad onmogelijk negeren. Ze had haar beklag bij Liam gedaan en had ink gemopperd op haar kersverse echtgenoot die haar droom met een enkel woord vernietigde. ‘Hoe weet je dat allemaal? ’ vroeg Gwendalyn, terwijl ze op de muur ging zitten en bedenkelijk naar de lucht keek. ‘Pa. Hij heeft verteld over de strijd tegen de Seltsjoeken. Het keizerrijk Byzantium heeft veel te lijden onder de duivelaanbidders. Het was daarom een slimme zet dat keizer vraagd. Hij had alleen niet verwacht dat een leger van zo’n achthonderdduizend man op de oproep reageerde. ’ Liam indelijk doemde de stad Edinburgh voor hen op. Na bijna twee weken reizen was Gwendalyn kapot. Liam had het eveneens gehad. De laatste paar dagen spraken ze nauwelijks tegen elkaar en sjokten ze over de onverharde wegen voort. Liam wilde beslist de landweggetjes gebruiken uit angst voor Ribalds ridders of moordzuchtige rovers. De reis was niet zonder gevaar geweest. Ze waren amper uit Hexam vertrokken of een drietal mannen kwam hen achterna. Liam herkende ze van de herberg en sleurde Gwendalyn achter zich aan. De mannen waren sneller en ‘Je geld of je leven, ’ zei de man die de avond ervoor het dwaze verhaal over de lichtekooi had verteld. Bliksemsnel trok Liam zijn dolk en greep de man van achteren vast. Het mes sneed over de keel en druppeltjes bloed sijpelden uit de wond. ‘Een zeer goed idee. Jullie geldbuidels en wapens, ’ klonk het ijzig uit zijn mond. ‘Doe wat hij zegt, ’ raspte de rover tegen zijn maten. De 2425 ik een kom water. ’ Gwendalyn kon protesteren wat ze wilde, Liam luisterde niet naar haar. Niet veel later kwam hij met een waterkan en een kom met een lap terug. Hij haalde een buideltje uit zijn plunjezak en strooide kruiden in het water. ‘Dit zal even pijn doen, ’ zei hij. Liam dompelde haar voet in het warme water. De pijnscheuten trokken door haar heen. Gwendalyn klemde haar kaken opeen om het hem niet te laten merken. Zacht masseerde hij haar voet en depte hem vervolgens droog. Hij smeerde een kruidenzalf op de open wonden en verbond haar voet met een reep stof die hij van de lap afsneed. Hij nam haar andere voet en herhaalde het proces. Toen hij klaar was smeet hij het water uit het raam, vulde de kom opnieuw en gaf haar de gelegenheid haar gezicht en handen te wassen. Gwendalyn was ontroerd door zijn tederheid. Waar was de knappe, bravoure man gebleven die haar tegen elk gevaar beschermde? Deze kant van hem kende ze niet. Deze Liam, die haar had leren omgaan met boog én zwaard. Liam, die haar had geleerd om in bomen te klimmen, nesten leeg te roven en te spugen als een echte man. Natuurlijk had haar stiefmoeder dit vreselijk gevonden evenals haar vader, hoewel hij er nauwelijks aandacht aan besteedde. ‘Als haar heer terugkomt zal ze gauw genoeg in het keurslijf gewrongen worden, ’ had hij tegen zijn vrouw gezegd, toen ze eens uit de boom was gevallen en een inke buil op haar hoofd had zitten. Liam had er beteuterd bij gestaan. Die Liam, zo trouw als een hond, sterk als een os en teder als de liefde. Daarbij was hij knap, had humor en was geduldig. Meestal dan. . . ‘Zo beter? ’ Zijn meewarige blik deed haar naar adem snakken. Haar keel snoerde dicht. Vlug trok ze de deken over haar heen. Liam ging naast haar liggen. Beschermend sloeg hij een arm om haar heen. Ze zag het mes, dat hij naast haar neerlegde. Klaar om toe te slaan wanneer iemand het waagde haar aan te raken. ‘Het spijt me hiervoor, Gwendalyn, ’ uisterde hij haar toe. Gwendalyn onderdrukte een snik. Amper een week geleden leefde ze als een prinses in het kasteel van de graaf van Ravensworth, vol verwachting op de terugkeer van haar man, prins Almarick MacMalcolm van het koninkrijk Nu was ze op de vlucht voor haar zwager, heer Ribald de Mowbray. De man die haar zus had gedood. Ze voelde zich een opgejaagd stuk wild. Een vogelvrij verklaarde… Een zwerveling. . . Gwendalyn sloot haar ogen. Nee, ze zou haar geliefde Ravensworth nooit meer terugzien. het donkerbruine brood en depte het in de kom. Huiverend keek Gwendalyn toe hoe het brood met smaak in zijn mond verdween. Hij had gelijk, alle hulp was welkom. Ze vroeg zich alleen af of de hulp van de heilige Sebastianus wel afdoende zou zijn. Misschien moest ze de hulp van de heilige Timotheüs erbij roepen. Hij zou hen beschermen tegen de pest of wat ze van dit maal kon krijgen. ‘Toe, mijn liefste, eet wat, ’ spoorde Liam haar aan. Hij hield haar zijn lepel voor. Walgend nam ze een hap en liet het lauwe goedje naar binnenglijden. Ze griezelde van de glibberige massa. Toch at ze kranig door totdat de kom leeg was. Want ze wist immers niet wanneer ze weer een fatsoenlijk maal te eten kreeg. Ze kon nu eenmaal niet dagenlang op bramen leven. Tot haar genoegen smaakte de ale heerlijk. De donkerbruine drank verdrong de vieze smaak van de soep en het taaie brood waar groene spikkels op zaten. Ze vroeg om nog een mok. ‘Dit is niet een drank die jij gewend bent, Joanna. Ik heb geen zin om een dronken vrouwtje in mijn bed te nemen die mij vervolgens onder kotst wanneer de echt wordt gevierd. ’ Hij lachte haar vrolijk toe. Beschaamd draaide ze haar hoofd weg. De man tegenover haar kon er hartelijk om lachen en vertelde een sterk verhaal over een lichtekooi die overdag waggelend door de straten liep, maar wanneer ze een man zag, recht op haar doel afging. ‘En weet je wat het beroep van haar echtgenoot is? ’ vragend keek hij de tafel rond en liet zijn ogen op haar rusten. ‘Geen idee, ’ zei Gwendalyn schouderophalend. ‘Hij is kleermaker!’ De mannen bulderden het uit en beukten op de tafel. Gwendalyn snapte er niets van. ‘Wat is een lichtekooi? ’ uisterde ze tegen Liam. ‘Een vrouw van lichte zeden. Je weet wel, iemand die voor geld een man verwent’ Gwendalyn begreep de grap nog niet en keek vragend naar de man die het verhaaltje had verteld. ‘Naaien, begrijp je? ’ Hij maakte op en neer bewegingen en stootte vulgaire geluiden uit. Ineens begreep ze het, waarbij het schaamrood naar haar kaken steeg. Dit tot grote hilariteit van de mensen. Liam had grote moeite om zijn gezicht in de plooi te houden. ‘Kom schat, tijd voor een goede nachtrust, ’ zei hij serieus terwijl hij brutaal naar haar knipoogde. Gwendalyn hapte naar adem. Vooral om de schunnige opmerkingen die de mannen maakten. Op haar teentjes getrapt liep ze weg. ‘Nou, die heeft er zeker zin in, ’ hoorde ze een man uitroepen. Ze stampte de trap op naar de bovenzaal en negeerde de pijn die door haar voeten trok. Zodra ze de overvolle zaal zag stond ze met een schok stil. De moed zonk haar meteen in de schoenen. Overal lagen strozakken bedekt met vieze dekens. De matrassen lagen tegen elkaar aan. Hoe kon ze hier ooit slapen? Er was totaal geen privacy. Liam verscheen naast haar en bekeek het rustig. De waard sjokte kreunend over het beddengoed naar een matras in de hoek. ‘Uw bed, heer, ’ zei de man en hij slofte weg. Vol afschuw trok Gwendalyn de met vlekken besmeurde deken omhoog. Het matras was net zo smerig als de deken, het stonk alleen erger. ‘Dit noem jij beter dan dat varkenskot? Hier ga ik dus niet slapen!’ zei ze met haar handen in haar zij geduwd. ‘Wil je liever tussen de varkens slapen? ’‘Ik zie geen verschil. ’ Gwendalyn maakte aanstalten om te gaan. Liam greep haar bij de pols vast en trok haar naar het matras. ‘Ga liggen, liefste, ’ zei hij overdreven vriendelijk en hij knikte naar een man die zich even verderop luidruchtig op het matras liet zakken. Een langgerekte boer klonk door de ruimte. ‘Toe, Joanna, ga zitten en trek je schoenen uit, dan haal afgesproken bent u mijn gemaal Joanna. Hoe heet ik ook alweer? ’‘William, zoon van Andrew uit Middlesbrough. We zijn getrouwd en verwachten ons eerste kindje. ’ Ze zond hem een brutale glimlach terwijl ze overdreven over haar buik wreef. ‘Heel goed, wije van me, ’ grijnsde Liam en hij stak galant een arm naar haar uit. Met omhooggestoken kin liep ze hinkend met hem mee naar Hexam. Hij leidde haar langs een paar vervallen huisjes naar een herberg die zo te zien z’n beste tijd had gehad. Een afgebladderd uithangbord hing scheef aan een ketting naast een verrotte deur te bungelen. Door de kleine open vensters klonk uitbundig gelach. ‘Ja, ik weet het, het stelt niet veel voor. Toch is het beter dan het onderkomen van een paar dagen geleden, ’ zei Liam toen ze met opgetrokken neus het vervallen uit leem en hout opgetrokken pand inspecteerde. Ze trok haar schouders op. Alles was beter dan de schuur waarin ze de eerste nacht sliep. In het gezelschap van twee vetgemeste varkens, die vrolijk knorrend in hun eigen uitwerpselen banjerden, had ze geen oog dichtgedaan. Vooral niet door de ondraaglijke stank die er hing. Liam scheen er geen moeite mee te heb Zodra Gwendalyn de herberg binnen hinkte, walmde een ranzige geur haar tegemoet. Haar mond viel zowat open door het absurde tafereel dat zich voor haar ogen afspeelde. Twee lange tafels stonden in de nauwe, schemerige ruimte. Ze zaten volgepropt met vieze, haleeg gedronken kroezen, kommen met aangekoekte etensresten en opgedroogde broodkruimels. Voedselresten vermengd met ondenieerbare troep lagen bezaaid over de met aarde aangestampte vloer. Mannen en vrouwen hingen op de banken en lachten overdreven naar elkaar. Een smerig, mager jongetje van een jaar of vijf kroop over de grond en propte zijn mondje vol. Een zwaarlijvige vrouw manoeuvreerde zich als een pad op het droge, met een dienblad vol smerige kommen in haar potige handen, door de rijen heen. Ze stootte een man aan en kreeg een klap op haar achterste te verduren. Opmerkelijk snel draaide ze zich om en gaf de man een kse oorvijg. De man tuimelde op de grond. Dit ontlokte een overdreven lachsalvo van de aanwezigen. In de hoek van het vertrek hing een tot op de draad versleten gordijn. Gwendalyn ving een glimp op van een vrouw die gehurkt achter het gordijn zat. Daar kwam dus de stank vandaan. . . Ze onderdrukte de neiging om te kokhalzen en liep vlug achter Liam aan die op een lege plek plaatsnam. Hij maaide het tafelgerei aan de kant en gebaarde haar om naast hem te gaan zitten. Demonstratief legde hij zijn dolk op tafel. Zijn zwaard hield hij in het gevest. ‘God zegene u, uw huis en uw vrouwe, mijn beste waard. Moge de heilige Sebastianus u rijkelijk zegenen met een goede gezondheid, ’ begroette Liam een oude man die met een grote pollepel enkele kroezen met een troebele donkerbruine vloeistof vulde. ‘U ook de zegen van de Almachtige God toegewenst, jongeheer. Wat mag het zijn voor u en de vrouwe? ’ bromde de man met een zwaar accent. en stoofpot voor mij en mijn vrouw. ’ Liam trok zijn kap van zijn hoofd. De oude, tandeloze man krabde aan zijn baard en zei dat er alleen soep met brood was. Liam nam er ‘De heilige Sebastianus? ’ uisterde Gwendalyn hem toe. Sebastianus was beschermheilige voor de ridders, de zieken, zwakken en zij die lijden aan een maagkwaal. ‘Ja, in plaatsen zoals deze is alle hulp nodig. Ik wil geen buikloop riskeren. ’ Hij knikte de waard vrolijk toe. Even later at Liam uit een kom waarin een dikke, grijze brij zat vermengd met bruine stukjes. Hij trok een homp van ‘Goed, we gaan naar het noorden, ’ zei ze berustend. Liam glimlachte en stak zijn arm naar haar uit. Ze haakte in en liep vol goede moed met hem mee, hoewel het huilen haar nader stond dan het lachen. Op de heuvel draalde ze en keek steels achterom. In de verte lag het kasteel van Ravensworth. Zou ze deze ooit weer te zien krijgen? Gwendalyn durfde daar geen antwoord op te geven en moest vertrouwen dat alles goed zou komen. ‘Wie hoopt, die leeft, ’ sprak ze zichzelf dapper toe. Ze rechtte haar rug en liep achter Liam aan, een onbekende s het nog ver? ’ vroeg Gwendalyn terwijl ze over haar pijnlijke voet wreef. Ze hadden vijf dagen gelopen en ze was doodop. Vermoeid zat ze op een omgevallen boomstam en pulkte aan een opengesprongen blaar. Liam legde een hoopje bramen naast haar neer. Dankbaar at ze de vruchten op. ‘Het is minstens twee weken lopen. Als we geluk hebben komen we een koopman tegen. Misschien een rondreizend gezelschap. Of we stelen een paard. ’ Hij zei het zo nuchter dat Gwendalyn hem verschrikt aankeek. Liam grinnikte. ‘Daar had ik u, hè? ’ ‘Heel grappig, Liam, ’ mopperde ze. ‘Een paard stelen is geen optie. ’‘Nee, dat denk ik ook niet. Er lopen hier niet veel paarden rond. ’ Hij tuurde met zijn handen in zijn zij gestoken over de open vlakte. ‘Wel gespuis. Tijd om te gaan. ’ Aan de horizon dook een groepje mannen op die hun kant op zwierven. Gwendalyn trok vlug haar schoenen aan en hinkte achter Liam aan in de richting van het bos. Zodra er mensen in de buurt waren, zochten ze de bescherming van het woud. Niet dat het daar veiliger was, alleen kon je je er beter verstoppen. ‘Sneller, vrouwe, ’ spoorde hij haar aan. Hij trok haar mee. ‘Ik kan niet meer, ’ protesteerde ze. Liam trok zich niets van haar gekerm aan en hield de pas erin. Een vrouwe hoorde niet in een boom te klimmen, was haar ooit geleerd, alleen had Gwendalyn zich daar nooit aan gehouden. Handig klom ze in de boom en verschool zich achter een tak. Liam klom naast haar en ze keken stilletjes toe hoe een vijftal ruiguitziende mannen hen voorbijliep. Allen gewapend met een zwaard en boog. Ze droegen wild met zich mee. Fazanten, hoenders en zelfs een zwijn. Als de heer van dit gebied hen hiermee betrapte, zouden ze zonder pardon gehangen worden. Diefstal was een ernstig vergrijp. Al was je zeven jaar oud, je werd ervoor beboet. Meestal dood door ophanging. Als je geluk had zat je een aantal dagen in een schandpaal vastgeketend. Zodra Liam het teken gaf, klommen ze uit de boom. ‘Nog eventjes doorzetten, met een uurtje kunnen we bij Hexam zijn. Zal ik daar proberen een herberg te vinden? ’ Ze slikte een brok door en knikte. Bij een beekje stopten ze om zich toonbaar te maken, waarna Liam naar het dorp vertrok. Gwendalyn klom in een boom en wachtte op zijn terugkomst. Het schemerde al en Liam was nog nergens te bekennen. Waar bleef hij zolang? Was hij door de ridders van heer Ribald gevangengenomen? Ze hoopte van niet. Ergens knapte een tak en Gwendalyn dook ineen. Verderop zag ze een gedaante lopen. Het geluid van een zangvogel klonk tussen de bomen door. Opgelucht liet ze zich uit de boom zakken. ‘Waar bleef je? Ik maakte me zorgen. ’‘Hebt u me gemist? ’ Hij grijnsde breed en liet een stel goed verzorgde tanden zien. ‘We hebben een bed en zoals Maar niet zo veel als zijn berijder, die met een getrokken zwaard zijn vorsende blik alle kanten op liet glijden. De ridder trok aan de teugels, schreeuwde iets en stoof ervandoor. De man trok zijn hand terug. Opgelucht haalde ze adem en nam zijn uitgestoken hand aan. Met een bedenkelijke frons op zijn knappe gezicht keek Liam de wegrennende ‘Is er iets? ’ vroeg Gwendalyn met schrille stem. Met trillende handen plukte ze verdorde blaadjes en andere viezigheid van haar mantel en uit de krullen die vanonder haar ‘Het verbaast me, dat ze al zo vlug achter u aanzitten, vrouwe. Alsof ze wisten dat u er vandoor was gegaan en u deze weg zou nemen. ’ Liam blies een haarlok uit zijn gezicht. ‘Ik weet niet of we er wel verstandig aan doen om naar York te gaan. Ik ben bang dat ze daar op u wachten. ’ ‘Maar mijn vader zei dat we bij de abdij van de Heilige Maria veilig zouden zijn. ’‘Ja, alleen moeten we er wel komen. Ik weet zeker dat ze daarnaartoe gaan. ’ Liams bezorgde blik deed haar trillen. Ze wist wat hij dacht. Hoe kon een man van twintig jaar het opnemen tegen zes heldhaftige ridders? Hoewel Liam geen lafaard was en boog en zwaard wist te hanteren, stond dit ‘Wat moeten we doen? ’ Teruggaan was geen optie. Heer Ribald zou thuis op haar wachten. ‘We gaan naar het noorden, ’ zei Liam resoluut. ‘Het noorden? Hoe noordelijk? ’ Gwendalyns hart begon ‘Edinburgh of misschien zelfs Dunfermline. Heer Thurnstin woont in Dunfermline. ’‘Thurnstin woont in Dunfermline? Ik dacht dat hij…’ Gwendalyn stond perplex. Haar broer leefde nog en heer Almarick? Durfde ze hem hiernaar te vragen? ‘Ja, heer Thurnstin leeft, de tweeling heeft minder geluk gehad. Evenals heer Almarick. Het spijt me, ik mocht het u niet vertellen. ’ Gwendalyn vermeed zijn medelijdende blik. Haar maag kromp ineen en ze wankelde op haar voeten. Snel liep ze weg. Ze zag de uitstekende wortel niet. Voordat ze op de grond tuimelde greep Liam haar vast en hield haar in een stevige omhelzing. Al die jaren had ze hoop gehouden dat haar man in leven zou zijn. Deze hoop was vandaag ruw de grond ingetrapt. Alsof duizenden paardenhoeven haar verpletterden. ‘Uw vader wilde niet dat u dit wist, vrouwe, ’ ging Liam vrolijk verder alsof hij niet in de gaten had hoezeer dit nieuws haar schokte. ‘Eigenlijk hoor ik dit ook niet te weten. Mijn vader… nou ja, u weet het. Hij was in dienst van de prins en samen hebben ze in de Heilige Strijd gevochten. Hij kwam alleen terug en heeft met die van u…’‘Je hoeft het niet uit te leggen, ’ uisterde ze. Gwendalyn wilde niet weten op welke afschuwelijke wijze haar heer aan zijn einde was gekomen of wat Liams vader met haar vader, de graaf van Ravensworth, had besproken. Vermoeid liet ze haar hoofd tegen Liams schouder rusten. ‘Het is mijn taak om u in veiligheid te brengen, vrouwe. ’ Hij trok haar los. Weer die bewogen blik. ‘Daar ben ik je dankbaar voor, Liam. Heus. ’ Ze zond hem een moedig glimlachje, ook al kon ze hem op dit moment wel wat doen. Had hij het nieuws van heer Almaricks dood niet wat tactvoller kunnen brengen? Ze had jaren op zijn terugkeer gewacht en nu werd haar plompverloren verteld dat hij dood was. Geen wonder dat heer Ribald de Mowbray In gedachten verzonken volgde Gwendalyn Liams handelingen. Ze was blij dat ze tenminste een bondgenoot had. Met Liam aan haar zijde zou het goed komen. Hij zou haar beschermen. Engeland, in de bosrijke omgeving van Ravensworth Het derde jaar van koning Hendrik van Engeland Het zevende jaar van koning Edgar van Schotlanden ruwe mannenkreet galmde door het bos, gevolgd door hoefgetrappel van naderende paarden. Een man en een vrouw renden over het smalle bospad. Takken zwiepten in hun gezicht. De vrouw struikelde en werd vlug door de man overeind geholpen. Het gestamp van de paar‘O nee, ’ kermde ze. Zonder waarschuwing trok de man haar in de struiken. Hij dook bovenop haar en drukte zijn hand tegen haar mond. Met ogen tot spleetjes geknepen, tuurde hij door het dichte gebladerte naar de voorbijstormende paarden. Zodra ze uit het zicht waren probeerde ze overeind te komen. Hij hield haar tegen. Zijn blik waarschuwde haar geen beweging te maken. Angstvallig deed ze wat hij zei. Vlakbij snoof iets. Even verderop stond een paard met erop de krachtige gestalte van een ridder. De vacht van het paard glansde in de zon. Het dier snoof en schudde wild met zijn kop. Het schuim om zijn mond slingerde weg en belandde vlakbij haar hoofd. Het dier boezemde angst in. 1213