5 Hoofdstuk 1 ‘Leg dat ding nu eens weg. We zitten te eten.’ ‘Yo …’ mompelt Sem. Hij maakt nog gauw het appje af voor Lars, een jongen uit zijn klas. ‘Hoor je me niet?’ Vader wordt nijdig. Het zal ook eens niet zo zijn. Sem kijkt nog even op zijn app, wipt zijn stoel dan naar achte- ren en legt zijn mobiel op het aanrecht. Daar moet hij onder het eten altijd liggen. Onzin natuurlijk. Wie heeft er nu last van dat zijn mobiel naast zijn bord ligt? Alleen die ouwe zeur. Nou ja, oud is zijn vader niet, maar hij zeurt wel en flink ook: ‘Sem, je huiswerk leren; Sem, je fiets schoonmaken; Sem, je moet dit; Sem, je moet dat …’ Sem zet zijn stoel weer recht en pakt zijn vork. Niks aan, andij - vie. De gehaktbal die erbij zit, lust hij wel. ‘Je eet niet veel, Sem’, merkt moeder op. ‘Hoe komt dat?’ Ze vermoedt natuurlijk allang hoe dat komt, maar ze vraagt het toch. Daar kan hij altijd zo narrig om worden, als mensen naar de bekende weg vragen. Hij haalt zijn schouders op. ‘Geen idee.’ ‘Je hebt zeker patat op?’ Alsjeblieft, zeg! Sara moet zich er ook nog eens mee bemoeien. Dat kind is nota bene drie jaar jonger dan hij. Ze zit in groep 8. Wacht maar totdat zij zelf in de tweede klas zit. Zou ze het gezien hebben dat hij een patatje stond te eten met Lars? Dat zal wel. Dat kind heeft altijd alles in de gaten. Hij kijkt Sara strak aan. Ze kijkt eigenwijs terug, maar ze praat niet verder. Dat is
6 verstandig. Het gaat haar niets aan dat hij wat met Lars eet. Hij betaalt het toch zelf? Sem prakt nog eens door zijn eten. Het wordt er niet minder door. Het groene glibberige spul grijnst hem aan. Hij moet het toch opeten. Normaal kan hij het ook wel wegkrijgen, maar niet na een patatje oorlog. En hij had er zeker geen goulash- kroket bij moeten doen. Daardoor heeft hij helemaal geen trek en nu is het ook nog van dat groenvoer. Als het nasi of bami was, zou hij het nog wel wegkrijgen. Als hij alleen was, wist hij wel wat hij zou doen. Buiten zijn de kippen, die lusten wel een hapje groenvoer. Maar hij is niet alleen, hij zit met de hele club aan tafel: met vader, moeder, Sara en Ben, de jongste van het stel. Ben is tien jaar, echt nog zo’n ventje. Ze vinden Ben op hem lijken, alleen niet in karakter, zeggen ze. Dat moet zeker fijn voor Ben zijn. Zo klinkt het tenminste. Nou ja, ze komen er wel achter als Ben ouder wordt. Hij is op de helft. De andere helft krijgt hij niet weg. Wat moet hij daar toch mee? Vooruit, nog drie happen, dan heeft hij het naar binnen gewerkt. Hij probeert het, maar hij krijgt het echt niet voor elkaar. Het komt gewoon naar boven. Hij gaat over zijn nek als hij nog een hap van dat groene spul eet. Vader schuift zijn stoel naar achteren en staat op om de Bijbel te pakken. Nu moet hij snel zorgen dat het eten wegkomt. ‘Ik lust niet meer.’ Hij schuift zijn bord een eind van zich af. Moeder schudt haar hoofd, pakt zijn bord en zet het op het aanrecht. De borden van de anderen zet ze er ook neer. Dat doet ze om hem te helpen. Moeder heeft een hekel aan ruzie
7 en dat wordt het als hij dit restje laat staan. Vader wil dat hij zijn bord leegmaakt. Vader komt terug, hij kijkt op de tafel en naar het aanrecht, maar hij kan zijn bord met het restje niet zien. Moeder heeft de andere borden erop gezet. Ze zal het eten straks wel bij de kippen brengen. Dat is toch goed? Dan hebben die beesten ook wat lekkers. ‘We gaan eindigen, dan kunnen jullie naar de winkel’, zegt v a d e r. Mooi, dan hoeft hij niet met de afwas te helpen. Daar heeft hij een gruwelijke hekel aan. Maar het moet altijd van vader, dus hij ontkomt er niet aan. Deze keer mag Sara vader hel - pen. Moeder hoeft dat nooit te doen. Ze kookt bijna altijd. Als vader een keer kookt, helpt ze meestal wel mee om alles op te ruimen. Nu moeten ze eerst Bijbellezen en danken. Het duurt nog wel een tijdje voor ze klaar zijn. Sem zakt wat onderuit en luistert naar wat zijn vader leest. Dat wordt van hem verwacht, maar zijn gedachten dwalen steeds weg. Zou Lars zijn appje gezien hebben? En wat zou hij zeggen? O, zijn mobiel gaat. Zou het Lars zijn? Sem komt omhoog en wil achterom naar het aanrecht kijken. Moeder kijkt hem aan. Ze knikt met haar hoofd richting zijn vader, alsof ze zeggen wil: ‘Luisteren, Sem. Vader leest uit de Bijbel. Dat is Gods Woord.’ Sem laat zich weer onderuit zakken. Hij hoopt dat Lars het is die wat laat horen. Hij is eigenlijk de enige uit de klas met wie hij regelmatig omgaat. Met Lars kun je schik hebben, hij heeft humor. Lars en hij hebben ook dezelfde interesse. Ze houden van gamen en doen dat vaak samen. De andere jongens kun-
8 nen hem niet veel schelen. Dat zijn van die softe lui. Als je iets zegt, zijn ze gelijk gepikeerd en ze durven niks uit te halen. Ze zoeken wel contact met hem, maar hebben ook snel com- mentaar. Ze doen maar, het maakt hem niet uit. Hij heeft ze niet nodig. Moeder rijdt de jeep het parkeerterrein op en zoekt een plaats tussen de auto’s. Even later lopen ze door de glazen deuren de doe-het-zelfzaak binnen. Hij wil hier een tijd rondkijken. Als moeder hem nu een poos met rust laat … Maar nee, daar begint het al. ‘Wat moeten we allemaal hebben, Sem?’ ‘Geen idee.’ ‘Geen idee? Die opmerking ligt tegenwoordig voor in je mond. Als je niks anders weet … ’ zegt moeder geïrriteerd. Dat is ze niet snel, maar nu wel. Misschien omdat ze gestrest is door alles wat er nog moet gebeuren. Hij moet op kamp en zijn vader en moeder gaan naar Italië voor een zakenreis van zijn vader. Nu wil ze natuurlijk alles in orde hebben. ‘Je hebt toch de lijst van school?’ vraagt moeder. ‘Ja, hier.’ Sem trekt het papier uit de zak van zijn spijkerbroek. Moeder heeft er een hekel aan dat hij deze broek draagt, hij is vaal en gerafeld aan de pijpen. Daar houdt hij van. Moeder niet, ze vindt deze broek verschrikkelijk, maar ze doet hem niet weg. Dat hoeft ze ook niet te wagen. Hij gaat toch niet in een nette spijkerbroek lopen. Dat hoeft ze echt niet te denken. Dan maakt hij er eerst een paar vale vlekken op. Het papier is verkreukeld. Hij moet het eerst gladstrijken, anders kan zijn moeder het niet lezen. Nu gaat het wel. ‘Dat ziet er niet netjes uit.’ Moeder pakt het papier van hem aan.
9 ‘Nou en?’ Begint moeder ook al te zeuren? Alleen vader is meer dan genoeg. ‘Eens kijken wat je moet hebben. Ze beginnen met een zak - lamp. Die is natuurlijk belangrijk met zo’n kamp. Je zult hem ’s avonds en ’s nachts nodig hebben.’ ‘’t Zou kunnen.’ Anders had hij zijn mobiel kunnen gebruiken als zaklamp, maar die mag hij niet meenemen. Ze mogen geen contact met de buitenwereld hebben als ze op dat kamp zijn. Ze lopen naar het schap waar zaklampen liggen. Sem pakt een kleine zwarte zaklamp en licht ermee in het rond. Het is goed fel ledlicht. ‘Deze.’ ‘Deze wil je graag hebben, bedoel je? Goed, dan pakken we die. Wat staat er nog meer op je lijst? Sokken, die hebben ze hier ook.’ Moeder zoekt in een mand met sokken. ‘Zullen we deze zwarte doen? Het zijn wandelsokken, ze zitten ook warm en je ziet niet snel dat ze vies zijn.’ ‘Mij bes t .’ ‘Hier zijn ook mutsen en wanten.’ ‘Ik hoef geen muts.’ Hij zal met zo’n ding gaan lopen. Hij kijkt wel uit. ‘Jawel, die heb je nodig. De nachten in de bergen zijn koud en je slaapt in een tent in de buitenlucht.’ Sem haalt zijn schouders op. Oké, als hij dan per se een muts moet, dan een zwarte. Die valt tenminste niet zo op. ‘Doe die zwarte dan maar en ook zwarte wanten.’ Moeder doet de muts en wanten in de kar. ‘Hebben we verder alles? Eens kijken, een zaklamp, sokken, een muts, wanten … Nog een pot vaseline.’
10 ‘Waar is dat nou weer voor nodig?’ ‘Daar kun je je gezicht mee insmeren tegen de kou. Dat weet je toch van de infoavond?’ ‘’k Ben geen watje.’ Moeder zet toch een pot vaseline in de kar. Dan loopt ze naar de kassa en zet de spullen op de band. De kassière slaat alles aan en noemt het bedrag. Moeder stopt haar pinpas in het apparaat. Ze houdt haar hand boven het schermpje terwijl ze haar code intikt. Die mag hij zeker niet zien … Daarna doet ze alles in haar tas en lopen ze naar buiten. ‘Eigenlijk moet ik ook nog de gewone boodschappen halen, maar ik vraag straks wel of Sara meegaat. We kunnen nu beter naar huis gaan. Dan kun jij alles klaarmaken voor volgende week. Maandagochtend moet je al vroeg weg.’ Sem knikt. Hij ziet er opeens vreselijk tegen op om van maan- dag tot vrijdag naar dat kamp te gaan. Ze zijn er gruwelijk streng, vooral als je niet luistert, en dat is bij hem nogal eens het geval. ‘Je kunt straks thuis alles nog eens bekijken’, zegt moeder als ze in de jeep zitten. ‘Ook de spullen die je van school hebt meegekregen. Dan kun je er nog achteraan gaan als er iets niet in orde is.’ Dat gaat hij dus echt niet doen, daar heeft hij geen zin in. Hij gaat met Lars appen. ‘En luister eens, Sem … Het kan op zo’n kamp best wel fijn zijn. Je vader en ik denken ook aan jou en je weet waar je terecht- kunt als je het moeilijk hebt.’ Het is best dat zijn moeder dat zegt, maar nodig is het niet. Zo moeilijk zal het ook weer niet zijn en hij redt zich wel … ‘Hoor je me, Sem?’
11 Hij moet antwoord geven, maar hij denkt aan dat akelige kamp, nog twee dagen, dan moet hij erheen. ‘Ja’, zegt hij snel, voor ze verder gaat vragen. ‘Er kan zomaar iets gebeuren, Sem.’ ‘Dat kan’, zegt hij, maar hij gelooft er niets van. Het zal wel meevallen. Gelukkig houdt ze erover op en gaat ze hem niet vertellen hoe het volgende week allemaal moet. Dat heeft vader gisteravond al uitgebreid gedaan. ‘Doe je best op het kamp, Sem’, zei hij. ‘Probeer gehoorzaam te zijn. Dat lukt je niet altijd. Je zit vaak te dromen. Dan geef je geen antwoord of praat je heel onduidelijk als mensen je iets vragen. En je bent soms niet eerlijk als het nodig is om je ergens uit te redden. Je moet …’ Zijn vader had nog veel meer gezegd. Hij had amper geluisterd en maar wat geknikt om er snel vanaf te zijn. Al dat bemoeien … Hij kan er niet tegen. En hoe het op het kamp zal gaan? Dat moet hij maar afwachten. Hij zal wel zien hoe het loopt.