Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Hoofdstuk 1 Peninna kijkt op en ziet Hanna in de verte aankomen. Meteen verandert haar gezichtsuitdrukking. Ze zit met gestrekte benen voor Elkanas hut van takken en dierenhuiden, bij de dorsvloer van Ramathaïm. Dit is gezinsbezit, dus heeft zíj er net zo veel karaktertrek. Geef je oren en ogen maar eens goed de kost. Als je in het dorp of op het veld twee Efraïmieten ziet die met elkaar op de vuist gaan, kun je er zeker van zijn dat de een de ander op een bepaalde manier heeft geminacht of gekleineerd. Peninna zal nooit naar mij toe komen om het weer goed te maken, uistert Hanna zacht voor zich uit. De lucht tussen ons zal verstikkend blijven totdat ik míjn trots laat varen en haar mijn excuses aanbied, maar waarvoor? Omdat ik na het bezoekje van Michal tegen haar gezegd heb dat ze niet zo vreselijk hoogmoedig moet zijn en dat het verkeerd is om zichzelf boven anderen te verheen? Of omdat ik zei dat ze moet weten dat het met boosheid net zo werkt als met dode vliegen in zalf? Die dieren laten het smeersel stinkend gisten, zodat het wegrot. Op dezelfde manier zorgt haar nare houding ervoor dat alles tussen haar en mij kapotgaat. Natuurlijk deed ze weer alsof haar neus bloedde. Wat was haar reactie toch voorspelbaar
Wat heb ik nú weer gedaan om jou zo chagrijnig te maken, Hanna? Ik ben niet chagrijnig, Peninna. Ik heb gewoon gehoord dat jij met Michal over mij stond te praten. Aha, jij hebt dus geprobeerd om mijn gesprek met mijn vriendin af te luisteren. Nou, dan had jij je oren vast niet goed open. Het was gewoon een onschuldig gesprek, hoor. Ik was bezig om brood te kneden en ondertussen was zij de kleren van haar kinderen aan het herstellen. Je had echt niet achter de muur hoeven staan luisteren. We hebben het over haar zwangerschap gehad en dat het al twee keer leek alsof het kindje zou komen. Waarom ben je niet bij ons gaan zitten? Dan had je tenminste elk woord letterlijk kunnen horen. Daar heb ik het niet over, Peninna. Toen jullie buiten stonden, vlak voordat Michal naar huis ging, heb je over mij lopen klagen. Ach, houd toch op, was de kille reactie van Peninna. Ik heb echt geen energie om te reageren op jouw
op jouw kletspraat. Kletspraat? Alsof ze het allemaal uit haar duim had gezogen, ze aan waanbeelden leed en het gewoon een nare droom was geweest! Onzin! Toen de twee vrouwen met gesluierde gezichten naar buiten waren gegaan en Michal recht onder het venster stond, had ze aan Peninna gevraagd: Hoe gaat het nu tussen jullie? Tussen haar en jou? Ben je al een beetje over die nare ruzie van toen heen? Hoe minder ik het over onze ruzies heb, hoe beter. Hanna en ik botsen echt de hele tijd! Peninna sprak op gedempte toon met haar vertrekkende vriendin, maar het was duidelijk niet zacht genoeg. Was het maar zachter geweest; had de wind Peninnas woorden maar weggewaaid
En toen kwam het, als een mokerslag, als een steen die je hoofd treft zonder dat je hem zag aankomen: Die woordenwisseling waar jij het over hebt, was niets vergeleken bij de ruzie van gisteren. Het zal wel nooit anders worden, Michal. Blijkbaar straft HaShem Hanna ergens voor en haat ze mij omdat ze niet weet hoe ze daarmee om moet gaan. HaShem, zo had Peninna de Heere genoemd. Volgens haar strafte de Naam Hanna ergens voor. Michal was duidelijk uit het veld geslagen toen ze zei: Dat geloof je toch zelf niet, Peninna? Wat een onzin! Nee, het is geen onzin. Hanna weet natuurlijk heel goed dat ze haar opstandigheid over haar straf niet op HaShem Zelf kan botvieren; dus ben ik de pineut. Die vrouw kan Elkana geen kinderen geven, omdat de Heere haar heeft gestraft met kinderloosheid. Ik zou eigenlijk best willen weten wat ze heeft uitgespookt
Eén ding weet ik in elk geval wel, Michal: dat rotwijf zal mij zolang ik leef als een gestoorde struisvogel blijven schoppen en trappen. Ze zal er echt alles aan doen om mij te kwetsen. Michal reageerde wat verbouwereerd door de harde taal van haar vriendin: Eerlijk gezegd vind ik Hanna er de vrouw helemaal niet naar om anderen kapot te maken. Zoals jij praat, lijkt het wel alsof je denkt dat ze elk moment naar buiten kan komen stormen om je ervan langs te geven. Je moet haar niet beoordelen op hoe ze zich tegenover jou gedraagt, Michal. Jij woont niet met haar onder een dak, en je deelt je man niet met haar. Even zweeg Michal. Abel zou wel twintig zonen willen hebben, met die grote hoeveelheid berggrond van hem. Maar inderdaad
als er iets is waar ik dankbaar voor ben, is het wel dat hij geen behoefte heeft aan nog een vrouw. Je hebt gelijk: ik kan me niet indenken hoe jouw leven moet zijn, Peninna, en hoe je dit nu al zo veel jaren uithoudt. Ik zou de andere vrouw van mijn man allang hebben vergiftigd. Echt, Michal, je hebt geen idee. Hanna is zon naar mens! Ze gaat regelmatig als een bezetene tekeer. Wat ik al zei: ze is soms net een gestoorde struisvogel, uisterde Peninna weer net iets te hard. Pas maar op dat je niet in de buurt bent als ze weer een van haar buien heeft. Een gestoorde struisvogel, dat waren de woorden die Peninna voor Hanna had gebruikt. Vergeleek Peninna haar echt met een beest dat maar furieus met zijn vleugels blijft klapperen en ondertussen zijn slachtoer tegen de grond trapt? Zon kolossale vogel die maar blijft pikken met zijn keiharde snavel? Alsof het haar hobby was om mensen te kleineren en pijn te doen; alsof zij een nare vrouw was, die zich dingen verbeeldde en van een mug een olifant maakte
iemand die geloofde in roddelverhalen en genadeloos met anderen probeerde af te rekenen. Ja, Hanna kon zich het gesprek nog vrijwel letterlijk herinneren en ze besloot om er verder geen doekjes meer om te winden: Ik kan je precies vertellen wat Michal en jij over mij hebben gezegd, Peninna. Hanna, ik zei al dat ik geen zin had om naar je kletspraatjes te luisteren! Peninna keerde Hanna resoluut haar rug toe, om haar minachting tot uitdrukking te brengen. Toen verloor Hanna haar zelfbeheersing: Als jij zo gemakkelijk tegen mij kunt liegen, welke leugens over mij vertel je dan aan je familie? En aan Elkana
? Ze wilde het wel uitschreeuwen en huilen, en dat deed ze uiteindelijk ook. De Heere ziet alles, Peninna. Hij haat ogen zoals die van jou, want jouw ogen branden van hoogmoed. Hij haat een tong die liegt, en over die van jou rolt de ene na de andere leugen. Hij haat gedachten vol plannetjes en complotten, maar jouw hoofd loopt daar bijna van over. Al vanaf het moment dat jij hier bent gekomen, ben je aan het bedenken hoe je mij te grazen kunt nemen. De Heere haat mensen die onwaarheden spreken, en ondertussen lieg jij tegen mijn man over hoe ik ben je zegt dat ik je gemeen en wreed behandel, en dat ik de baas probeer te spelen. De Heere weet alles, Peninna, en Hij straft iedereen die blijft volharden in de dingen die Hij haat. Peninnas gezicht werd donker van woede. Wie heeft jóú als rechter over dit huis aangesteld? Elkana; jouw en mijn man? Of heb jij dat zelf gedaan, omdat je mij altijd al veracht hebt; omdat je de aanblik van mij niet kunt verdragen? Ik speel niet voor rechter
Niet? Beschouw jij jezelf dan als Hanna de verdraagzame en Hanna de goedgezinde? Hanna, de Israëlitische vrouw naar Gods hart? Vertel me eens: wie van ons twee is degene die Elkana zo moedeloos maakt dat hij wel zou kunnen sterven? Hij gaat door het stof voor je, maar het is nooit goed genoeg. Geen wonder dat hij soms niet meer weet hoe hij met je om moet gaan. Hij
Dat is niet waar! Je liegt, Peninna! Als je eens wist hoe ik de Heere
Peninna draaide zich met een ruk om, griste een es olijfolie van de plank en hief die dreigend omhoog. Al snel kwam ze toch tot zichzelf en besloot de es niet door het vertrek te slingeren. Je kent jezelf niet eens, zei ze afgemeten. Je bent een ellendeling. Een witgepleisterd graf. Als jij jezelf toch eens door mijn ogen zou kunnen bekijken! Toen zette ze de es met olijfolie met zo veel kracht terug op de plank dat het hout ervan kraakte. Hanna, je bent de betekenis van jouw naam niet waard, siste ze. Je had Eifa moeten heten: Duisternis. Of Lilit: Mens van de nacht. En toen, alsof die stekende woorden nog niet genoeg waren, bracht Peninna de genadeslag toe: Elkana vlucht bij jou weg, in mijn armen en naar mijn bed. Dat is jouw verdiende loon! Nee, het verstikkende gevoel dat Hanna overvalt, heeft niets te maken met de poederachtige wolk van kaf die boven de dorsvloer hangt. Die wolk vormt namelijk beloftestof. Zo noemde haar oma dat stof jaren geleden al. Als de jongere vrouw van je echtgenoot degene bij wie hij de eerste, tweede, derde en zesde nacht van de week vóór de dorstijd heeft doorgebracht jou met smeulende woede aankijkt vanwege de ruzie van de vorige avond, is het alsof er een brand woedt aan de andere kant van de berg. Dan lijkt het of er een verstikkende hitte in de lucht hangt in plaats van het poeder van kaf. Dan is het alsof je willens en wetens de rookwolk van een bergbrand binnenstapt. Peninna zit met een paar andere vrouwen en een groepje kleine kinderen voor de ingang van Elkanas hut te wachten. Ze heeft een grote doek voor zich uitgespreid. Hanna kan de koeken, gedroogde vijgen, rozijnen en de leren drinkzak al op de grof geweven stof zien liggen wanneer ze vanaf de helling richting de dorsvloer loopt. Tante Hanna! Kleine Mirjam van Peninna heeft de stem, de stevige beentjes en de oplettende ogen van een kôrei. Als ze roept, klinkt ze als een patrijsje, en ze rent ook nog eens net zo hard als zon vogeltje. Als Peninna al haar kinderen bij elkaar wil hebben, stuurt zij Mirjam er altijd op uit om hen te roepen. Zoals de patrijshaan er met zijn geroep voor zorgt dat de jonge patrijzen s avonds vanaf de graanlanden terugkeren naar het nest, zo lukt het Mirjam steeds weer om haar broers en zussen bij hun moeder te krijgen. Daar is tante Hanna! Peninnas twee oudste kinderen, Heman en Gerson, staan bij haar. Ze hebben Elkana al vanaf het krieken van de ochtend geholpen om gerst te snijden en de schoven op de pakezels van hun vaders jongere neef via het kronkelpaadje naar de dorsvloer te brengen. De jongens zijn druk bezig om de vijgen en rozijnen tussen de plooien van hun gordels te drukken. Ondertussen gaan hun kaken op en neer. Ze kauwen zoals alleen jongens die nog in de groei zijn, kunnen kauwen als ze na een paar uur hard werken even een etenspauze inlassen. Kort voor het begin van de oogsttijd kwam Elkana met een goede bijnaam voor die twee op de proppen: hij begon ze zijn kaalvreetsprinkhanen te noemen. Er is overduidelijk een overeenkomst tussen Heman en Gerson en de jonge, vleugelloze sprinkhanen die in de weken voordat ze vleugels krijgen de gerst- en korenlanden, de prei- en bonenplanten en alle andere struiken en gewassen met sprieten of bladeren tot aan de grond toe kaalvreten. Hanna had gedacht dat Peninna zich wel zou ergeren aan die benaming voor haar jongens. Als je iets verkeerds zegt over haar kinderen, of op een verkeerde manier naar hen kijkt, krijg je normaal gesproken altijd met haar aan de stok. Maar over deze benaming van Elkana heeft ze nog geen negatief woord gezegd. Sterker nog: het maakt nu zelfs deel uit van haar eigen woordenschat. Als zij haar zonen aanspoort om hun eten tenminste behoorlijk te kauwen, gebruikt zij de woorden van Elkana: Wat is dit nu weer voor kaalvreetgedrag? Kom op, ik wil niemand voor de tweede keer bij de etenspotten zien voordat Mirjam en de kleintjes ook eten op hun borden hebben. Heman en Gerson kijken op, grinniken hun witte tanden bloot en zwaaien naar Hanna. Dan begint Gerson zijn verhaal te doen. Hij spreekt hard en zet zijn woorden kracht bij met grote gebaren. Ook al verstaat Hanna niet alles, ze kan er in elk geval genoeg van begrijpen om te weten waar hij het over heeft. Papa is nog op het land aan de achterkant van de Steenbokrotsen. Hij heeft gezegd dat hij hier nu niet naartoe komt. Als zijn werkers daar klaar zijn, zullen ze beginnen met het koren aan de andere kant van de heuvel. Zoals gewoonlijk lijken de twee jongens zich niet druk te maken om de spanningen tussen Peninna en Hanna. Gerson doet zijn verhaal en uit daarna naar de ezel, als teken dat het dier naar hem toe moet komen. Vervolgens gebaart hij met zijn hoofd terwijl hij roept: We moeten er weer vandoor, naar de akkers! Het zijn ijverige jongens, denkt Hanna. En dat kan ook niet anders. Elkana is een strenge vader. Hij is een Leviet die geen ongehoorzaamheid of opstandigheid duldt, maar aan de andere kant merken zijn kinderen dat hij veel van hen houdt. Hij heeft dan ook altijd wel een of meer van Peninnas sterke kinderen in zijn kielzog. Als hij ergens naartoe gaat, lopen ze gewoon achter hem aan en babbelen ze gezellig met hem. Peninna en Elkana hebben sowieso een stel sterke kinderen, met oplettende ogen. Ze zijn het toonbeeld van levenslust en goede zorg als je ze zo ziet lopen, gekleed in de overkleden met verticale strepen die Peninna op haar grote weefgetouw voor hen maakt Ja, de kinderen van mijn man en Peninna, de dochter van een leerlooier, zijn als jonge olijfbomen die zonder belemmering kunnen groeien. Hanna loopt weer verder en stapt langs de helling naar beneden. Haar lijf is net zo moe als wanneer haar bloedvloeiingen drie of vier maanden zijn weggebleven en dan uiteindelijk weer terugkomen en twee weken of langer aanhouden. Zo stapt ze op de dorsvloer af, want zoals alle voorgaande jaren moet en zal ze vandaag samen met Peninna het graan zeven. Hoe moet dat nu? uistert Hanna voor zich uit. We kunnen elkaar straks toch niet de hele tijd negeren? Het is toch niet goed om zo meteen in kil stilzwijgen op dezelfde dorsvloer aan het werk te zijn; en de rest van de dag? Ik zal maar weer de minste moeten zijn. Ik zal me naar Peninna moeten uitstrekken en haar vanavond, als de vrouwen naar huis toe zijn gegaan, met haar werk en haar kinderen moeten helpen. Ik zal de ruzie tussen ons weer bij moeten leggen, want Elkana slaapt vannacht bij de dorsvloer. Hij komt niet naar huis
Hoofdstuk 2 Het is een fantastisch oogstjaar. De oogst is zelfs zo overvloedig dat de mannen nu bijna elke late namiddag, wanneer de runderen gaan drinken en gevoerd worden, nog een keer met hun dorsvlegels het land op gaan om de laatste schoven van de dag met de hand te dorsen. De lange, buigzame stokken gaan omhoog en klappen ritmisch. De graankorrels spatten uit de aren. Als Elkana met zijn dorsstok op de dorsvloer aan het werk is, heft hij vaak als eerste een lofpsalm aan. Vervolgens vallen de anderen in en lijkt het alsof alles ineens verandert; alsof die liederen een nieuw begin betekenen voor de boeren die daar aan het dorsen zijn. Alsof iedereen besluit om vanaf dat moment alleen nog maar de Heere te dienen en te aanbidden een besluit dat geldt voor de boeren zelf én voor hun vrouwen en kinderen. Als de laatste dorssessie van de dag erop zit, breekt het moment aan dat de kinderen naar de dorsvloer stromen om het koren en het hooi naar het midden van de dorsvloer te brengen. De allerkleinsten hebben de grootste pret, ze rollen en tuimelen over de geelbruine heuvel totdat ze er worden weggehaald, maar zodra ze hun kans zien, rennen ze joelend terug. Ze lopen de oudere kinderen en volwassenen dus ink in de weg. Dit gaat zo door totdat de wanners met hun vijftandige harken komen opdagen om het koren, kaf en hooi samen in de avondwind in de lucht te gooien. Op dat moment dragen de mannen met kleine kinderen hun kroost naar een veilige plek. De grote jongens roepen luid: Weg, jullie! Mama
kan iemand Jislia of Abihud of wie er ook maar jonger dan 5 jaar is hier komen weghalen? En jij ook, Sikri! Weg hier! Ga daar zitten, bij je zusjes. De vrouwen en jonge meisjes blijven dan aan de rand van de dorsvloer zitten, met de kleintjes op hun schoot of bij hen in de buurt. Niemand gaat voor zonsondergang naar huis. Er staat immers meer op het spel dan alleen maar koren en gerst. Soms ruik je dat speciale alleen maar. Dan dringt het onverwachts tot je door dat de lucht boven een dorsvloer zijn eigen geur heeft. De geur van aarde, planten en broodmeel begint al van de grond op te stijgen als de schoven op de dorsvloer worden gegooid. Je ruikt het speciale wanneer de gespierde jongemannen met hun ontblote bovenlijven en een lendendoek om hun onderlijf de speciaal beslagen koeien in het rond beginnen te jagen. Je ruikt gras en struiken in de warme adem van de loeiende runderen, maar daarbovenuit stijgt altijd nog de geur van Kanaän. Wat je daar bij de dorsvloer ruikt, is de wierook van het zaailand. Tijdens het wannen in de avondwind het heerlijke op- en schoongooien van het koren in de lucht zijn er altijd wel een paar waaghalzen die als gulzige spreeuwen de graankorrels van de grond proberen op te rapen. Die eten ze dan gewoon rauw uit hun handen op. Dat was al zo toen Nemuel en Hanna klein waren. Zij deden hetzelfde, maar dan op een andere dorsvloer. Het zal ook wel altijd zo blijven, want graan dat uit de wind op de rotsgrond valt terwijl het kaf wegwaait, smaakt anders dan graan dat in zakken en kruiken wordt bewaard. Natuurlijk halen de moeders hun kleine waaghalzen daar zo snel mogelijk weg. Als een van de kinderen niet goed uitkijkt als het bukt, kan het zo een blauw oog oplopen. Vooral als het graan wordt gewand door opgeschoten jongens. Als die daar aan het werk zijn, wapperen hun haren vaak alle kanten op of plakken ze in natte, zweterige slierten voor hun ogen. Dan kunnen ze de kleine lichaampjes en handjes van de graanpikkertjes maar nauwelijks zien
Wanneer de moeders hun kleintjes bij de dorsvloer wegtrekken, verzetten de kinderen zich natuurlijk met hand en tand. Het duurt echt niet lang meer, sussen de moeders dan. Ze zijn daar bijna klaar. Dan kunnen wij gaan zeven. Hanna, er zijn eigenlijk maar weinig dingen in dit leven die heerlijker zijn dan graan van de dorsvloer af scheppen en alle stukjes gruis, droge klei of doorn eruit zeven, zei haar moeder een keer in de oogsttijd. Dat is inderdaad heerlijk, mama, maar weet u wat nog veel lekkerder is? Vlees braden en het dan opeten, zei Nemuel toen grinnikend. Hanna keek naar hem, zoals hij daar stond haar speelmaatje met zijn hoofd vol krullen, zijn glanzende ogen en zijn ruwe handen van het spelen. Die dag stonden ze zij aan zij het graan te zeven Hannas oma Zeruja, haar moeder Ada, Nemuel en zijzelf. De runderen en wanners hadden de dorsvloer weer verlaten en hun jongere neefjes en nichtjes speelden schreeuwend en joelend in het hooi. Oma Zeruja wist Nemuel meteen te overtroeven: Weet je wat nog geweldiger is dan vlees braden en opeten, jongen? Giftige tussen de graankorrels weghalen. Hannas broertje draaide zijn hoofd en keek zijn oma aan. Hanna lijkt echt precies op u, oma. Jullie houden allebei van pietepeuterig werk. U vindt het jn om dolik tussen het graan uit te halen. En Hanna
is gelukkig als ze doorns uit mijn voeten kan pulken. Bovendien doet ze haar uiterste best om me geen pijn te doen. Met een glimlach op haar gezicht keek Hanna even op. In het gouden licht van de ondergaande zon leek haar oma wel een ander, een nieuw mens. Deze dorsvloer is een beeld voor het Kanaän dat El Yisrael aan ons heeft gegeven, lieve kinderen, zei de oude vrouw toen. Kanaän is het land van de belofte, en het graan op de dorsvloer, de graankorrels in onze zeven
Dat is beloftegraan. Het stof is het stof van de vervulde beloftes van de Heere. Het was Nemuels laatste jaar bij zijn moeder, oma en zus. Een jaar later was voor hem de tijd aangebroken om zijn plek in te nemen naast zijn grote broers en moest hij helpen om schoven naar de dorsvloer te brengen. Die dag wilde zijn moeder eten voor hem in zijn herderstas doen, maar zijn vader had zijn voet dwars gezet. Wie met gerst of koren werkt, werkt ook alleen met gerst of koren. Wees maar niet bang: niemand van ons zal hongerlijden. Als we eten, doen we dat samen en dan eten we ook allemaal hetzelfde
Nu, zo veel jaren later, is er wat dat betreft niets veranderd. Toch lijkt het alsof alles veranderd is. De gezichten die Hanna ziet, zijn gezichten van een nieuwe generatie. Nemuel is nergens te bekennen niet tussen de mannen op het land en niet op de dorsvloer. De wanners zijn nog maar net met hun harken en schoppen van de dorsvloer af als Peninna tegen haar kinderen zegt dat ze het kaf voor de bakoven bij elkaar moeten gaan rapen, en dat ze het hooi dat voor hun vader bestemd is, naar de voorraadschuur moeten brengen. Waar heb ik jullie anders voor gekregen? grapt ze gewoonlijk met haar kroost. Nou, kom op. Niet zo lopen treuzelen. Zodra we thuis zijn, kunnen we gaan eten. Wat beweegt Peninna zich toch gemakkelijk met haar lenige lijf, denkt Hanna. En ze is ook zo op haar gemak bij de bakoven, tussen de kookpotten; of als ze een rietuit voor Mirjam snijdt en haar laat zien hoe ze haar lippen het best kan houden om op de juiste manier op de scherpe kant te blazen. Zo gemakkelijk als Peninna zich voelt in haar snelle en lenige lijf, zo gemakkelijk voelt ze zich ook in haar rol als moeder. Zo thuis voelt ze zich in Elkanas armen, tegen zíjn lijf. Als Hanna denkt aan Elkanas houding als hij bij Peninna vandaan komt, twijfelt ze er geen ogenblik aan: liefde en hartstocht zijn als de golven van de vloed niemand kan ze tegenhouden. Peninna houdt van Elkana. Té veel. Gevaarlijk veel. Heere, ik wil niet aan hen denken, bidt Hanna. Niet hier bij de dorsvloer. Nergens. Waar ik ook ben, overal is de gedachte aan het plezier dat zij aan elkaar beleven, ondraaglijk. Wees voorzichtig met wat je denkt, zei mijn oma altijd. Gedachten zijn net als geitenbokjes. Heb je weleens gezien hoe die altijd het geitje met de bel volgen? Zo volgen er ook altijd daden op je gedachten. Wat je denkt, is wat je uiteindelijk ook zult doen. Maar Adonai, als ik bedenk dat ik nooit hier bij de dorsvloer zal zitten met een stog hoofdje tegen mijn borst of een kinderstemmetje dat in mijn nek of in mijn oren uistert; dat er nooit een zoontje op mijn schoot zal zitten smikkelen van wat er dan ook maar in zijn handjes zit
dan haat ik Peninna, de indringster bij wie mijn man het ene perfect geboetseerde kind na het andere verwekt.