\f. \b \t: \n \t \t \f. \b \b: \n \b \t: \n \b. \n \b: \t . \b: \n Nu de farizeeën om hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: ‘Wat denkt u over de messias? Van wie is hij een zoon? ’ ‘Van David, ’ antwoordden ze. Jezus vroeg: ‘Hoe kan David hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd. ’” Als David hem dus Heer noemt, hoe kan hij dan zijn zoon zijn? ’ En niemand was in staat hem een antwoord te geven, noch durfde iemand hem vanaf die dag nog een vraag te stellen. Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden. Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen, en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. De belangrijkste onder jullie Wie zichzelf verhoogt zal worden vernederd, en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd. Jezus vroeg de mensen bij zijn onderricht in de tempel: ‘Hoe kunnen de schriftgeleerden beweren dat de messias een zoon van David is? Zelf heeft David, geïnspireerd door de heilige Geest, gezegd: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik je vijanden onder je voeten heb gelegd. ’” David noemt hem Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn? ’ De talrijke aanwezigen luisterden graag naar hem. Tijdens zijn onderricht zei hij: ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en eerbiedig begroet willen worden op het marktplein, en een ereplaats willen in de synagogen en bij feestmaaltijden: ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’ Hij zei tegen hen: ‘Hoe kan men beweren dat de messias een zoon van David is? Want David zelf zegt in het boek van de Psalmen: “De Heer sprak tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan mijn rechtertot ik van je vijanden een bank voor je voeten heb ge David noemt hem dus Heer, hoe kan hij dan zijn zoon Terwijl de menigte luisterde, zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Pas op voor de schriftgeleerden die zo graag in dure gewaden rondlopen en op het marktplein eerbiedig begroet willen worden, en een ereplaats verlangen in de synagogen en bij feestmaaltijden: ze verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over hen zal strenger worden geoordeeld dan over anderen!’ Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Jullie gaan er zelf niet binnen, maar laten ook degenen die er willen binnengaan niet toe. Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bereizen landen en zeeën om één enkele proseliet te winnen, en wanneer je hem eenmaal voor je gewonnen hebt, wordt hij dankzij jullie tot een hellekind in het kwadraat. Wee jullie, blinde leiders, jullie zeggen: “Wanneer iemand zweert bij de tempel, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij het goud van de tempel, is aan die eed gebonden. ” Dwaas zijn jullie en blind, wat is nu van meer waarde: het goud of de tempel die het goud geheiligd heeft? Zo zeggen jullie ook: “Wanneer iemand zweert bij het altaar, is dat niet geldig. Alleen wie zweert bij de oergave die daarop ligt, is aan die eed gebonden. ” Blind zijn jullie, wat is nu van meer waarde: de oergave of het altaar dat de oergave heiligt? Wie dus zweert bij het altaar, zweert daarbij en bij alles wat daarop ligt. En wie zweert bij de tempel, zweert daarbij en bij degene die hem bewoont. En wie zweert bij de hemel, zweert bij de troon van God en bij hem die daarop gezeten is. Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten. Blinde leiders zijn jullie, die uit hun drank de muggen ziften, maar een kameel wegslikken. Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, de buitenkant van bekers en schalen spoelen jullie af, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. Blinde farizeeër, spoel eerst de binnenkant van de beker om, dan wordt de buitenkant vanzelf ook Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie lijken op witgepleisterde graven, die er vanbuiten wel fraai uitzien, maar vol liggen met doodsbeenderen en andere onrein Zo lijken ook jullie voor de mensen uiterlijk op rechtvaardigen, terwijl jullie innerlijk vol huichelarij en wetsverachting zijn. Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten en versieren de graven van de rechtvaardigen, en jullie zeggen: “ Als wij geleefd hadden in de tijd van onze voorouders, zouden wij ons niet zoals zij schuldig hebben gemaakt aan de moord op de profeten. ” Daarmee erkennen jullie zelf dat jullie kinderen zijn van hen die de profeten vermoord hebben. Maak de maat van jullie voorouders dan maar vol! Slangen zijn jullie, addergebroed, hoe denken jullie te kunnen ontkomen aan een veroordeling tot de Gehenna? Dat is de reden waarom ik profeten en wijzen en schriftgeleerden naar jullie zal sturen. Jullie zullen sommigen van hen doden, kruisigen zelfs, en anderen in jullie synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen. Al het onschuldige bloed dat op aarde is vergoten zal jullie worden aangerekend, vanaf het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zecharja, de zoon van Berechja, die jullie vermoord hebben tussen het heiligdom en het brandoeraltaar. Ik verzeker jullie: op deze generatie zal dit alles neerkomen. \f. \b \b: \t . \n \b: \b \t Nadat de farizeeën hadden vernomen dat hij de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleer‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet? ’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat. ’ Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod? ’ Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. ” Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf. ” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze. ’ De schriftgeleerde zei tegen hem: ‘Inderdaad, meester, wat u zegt is waar: hij alleen is God en er is geen andere god dan hij, en hem liefhebben met heel ons hart en met heel ons inzicht en met heel onze kracht, en onze naaste liefhebben als onszelf betekent veel meer dan alle brandoers en andere oers. ’ Jezus vond dat hij verstandig had geantwoord en zei tegen hem: ‘U bent niet ver van het koninkrijk van God. ’ En niemand durfde hem nog een vraag te stellen. \f , \f. \b \b: \n \t \t. \n \b: \n \t \b Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken. Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets Ze stuurden enkele farizeeën en herodianen naar hem toe om hem een ongeoorloofde uitspraak te ontlokken. Toen ze bij hem gekomen waren, zeiden ze tegen hem: ‘Meester, we weten dat u oprecht bent en dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen. U kijkt niemand naar de ogen, maar geeft in alle oprechtheid onderricht over de weg van Ze hielden hem echter in de gaten en stuurden er spionnen op uit die zich als rechtvaardigen moesten voordoen, in de hoop hem op een onwettige uitspraak te betrappen, zodat ze hem konden uitleveren aan de overheid, aan het gezag van de prefect. Ze vroegen hem het volgende: ‘Meester, we weten dat wat u zegt en leert juist is en dat u spreekt zonder \f. \b \b: \n \n gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet? ’ Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? Laat me de belastingmunt zien. ’ Ze reikten hem een denarie aan. Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift? ’ Ze antwoordden: ‘Van de keizer. ’ Daarop zei hij tegen hen: ‘ Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort. ’ Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg. Diezelfde dag kwamen er sadduceeën, die beweren dat er geen opstanding uit de dood is, naar hem toe. Ze stelden hem deze vraag: ‘Meester, Mozes heeft gezegd: “Indien iemand kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen omdat hij haar zwager is, en voor zijn broer nakomelingen verwekken. ” Nu kennen wij een geval met zeven broers. De eerste trouwde, maar stierf kinderloos en liet zijn vrouw na aan zijn broer. Hetzelfde gebeurde met de tweede en de derde broer, tot aan de zevende toe. Het laatst van allen stierf de vrouw. Wiens vrouw zal zij dan bij de opstanding zijn? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest. ’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, blijkbaar kent u de Schriften niet, en de macht van God evenmin! Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat hij zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. ” Hij is geen God van doden, maar van levenden. ’ Toen de talrijke omstanders dit hoorden, stonden ze versteld over zijn onderricht. God. Is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? Moeten we betalen of niet? ’ Maar omdat hij hun huichelarij doorzag, antwoordde hij: ‘Waarom stelt u me op de proef? Laat me eens een geldstuk zien. ’ Ze gaven hem een munt en hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift? ’ ‘Van de keizer, ’ antwoordden ze. Toen zei Jezus tegen hen: ‘ Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort. ’ En ze waren met stomheid geslagen. Er kwamen enkele sadduceeën naar hem toe; volgens de sadduceeën is er geen opstanding uit de dood. Ze vroegen hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: “ Als iemand sterft en een vrouw achterlaat, maar geen kinderen, moet zijn broer die vrouw bij zich nemen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. ” Er waren eens zeven broers. De eerste nam een vrouw en stierf zonder nakomelingen; de tweede nam haar tot vrouw, maar stierf ook zonder nakomelingen; en met de derde ging het net zo. Geen van de zeven kreeg nakomelingen. Het laatst van allen stierf de vrouw. Wiens vrouw zal ze dan zijn bij de opstanding, wanneer ze opstaan uit de dood? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest. ’ Jezus antwoordde: ‘Dwaalt u niet? U kent blijkbaar de Schriften niet en evenmin de macht van God. Want wanneer de mensen uit de dood opstaan, trouwen ze niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, maar zijn ze als engelen in de hemel. Wat betreft de opwekking van de doden, hebt u in het boek van Mozes in het gedeelte over de doornstruik niet gelezen dat God tegen hem zei: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? Hij is geen God van doden, maar van levenden; u dwaalt vreselijk!’aanzien des persoons, en dat u in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. Welnu, is het toegestaan belasting te betalen aan de keizer of niet? ’ Maar Jezus doorzag hun sluwe opzet en antwoordde: ‘Laat mij eens een denarie zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt? ’ ‘Van de keizer, ’ antwoordden ze. Daarop zei hij tegen hen: ‘ Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort. ’ Ze slaagden er dus niet in om hem ten overstaan van het volk te betrappen op een onwettige uitspraak, en omdat ze geen raad wisten met zijn antwoord, deden ze er het zwijgen toe. Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar hem toe en vroegen hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; trouwde de tweede broer met de vrouw vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest. ’ Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwemaar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven. ’ Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat u zegt is juist. ’ mand durfde hem nog een vraag te stellen. “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien. ” Daarom zeg ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen. Wie over die steen struikelt zal gebroken worden, en iedereen op wie die steen valt zal worden verpletterd. ’ Toen de hogepriesters en de farizeeën zijn gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat hij over hen sprak. Ze wilden hem graag gevangennemen, maar ze waren bang voor de reactie van de volksmassa, daar men hem voor een profeet hield. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien. ”’ Daarop wilden ze hem gevangennemen, want ze wisten dat hij hen op het oog had bij het vertellen van deze gelijkenis, maar ze waren bang voor de reactie van de menigte. Dus lieten ze hem staan en gingen weg. de hoeksteen geworden”? dereen die over die steen struikelt zal gebroken worden, en iedereen op wie die steen valt zal worden verpletterd. ’ De schriftgeleerden en hogepriesters, die wisten dat Jezus deze gelijkenis met het oog op hen verteld had, wilden hem op dat moment laten grijpen, maar ze waren bang voor de reactie van het volk. Daarop vertelde Jezus hun opnieuw een gelijkenis: ‘Het is met het koninkrijk van de hemel als met een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaren eropuit om de bruiloftsgasten uit te nodigen, maar die wilden niet komen. Daarna stuurde hij andere dienaren op pad met de opdracht: “Zeg tegen de genodigden: ‘Ik heb een feestmaal bereid, ik heb mijn stieren en het mestvee laten slachten. Alles staat klaar, kom dus naar de bruiloft!’” Maar ze negeerden hen en vertrokken, de een naar zijn akker, de ander naar zijn handel. De overigen namen zijn dienaren gevangen, mishandelden en doodden hen. De koning ontstak in woede en stuurde zijn troepen eropaf, hij liet de moordenaars ombrengen en hun stad in brand steken. Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren: “ Alles staat klaar voor het bruiloftsfeest, maar de gasten waren het niet waard genodigd te worden. Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegenkomt. ” De dienaren gingen de straat op en brachten zo veel mogelijk mensen samen, zowel goede als slechte. En de bruiloftszaal vulde zich met gasten voor de maaltijd. Toen de koning binnenkwam om te zien wie er allemaal aanlagen, zag hij iemand die zich niet in bruiloftskleren gestoken had, en hij vroeg hem: “Vriend, hoe ben je hier binnengekomen terwijl je niet eens een bruiloftskleed aanhebt? ” De man wist niets te zeggen. Daarop zei de koning tegen zijn hofdienaars: “Bind zijn handen en voeten vast en gooi hem eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt. Velen zijn geroepen, maar slechts weinigen uitverkoren. ”’ \f. \b \n: \t \t . \n \b: \n \n \b. \b: \n Luister naar een andere gelijkenis. Er was eens een landheer die een wijngaard aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers en ging op reis. Tegen de tijd van de druivenoogst stuurde hij zijn knechten naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen. Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze mishandelden er een, doodden een ander en stenigden een derde. Daarna stuurde de landheer andere knechten, een grotere groep dan eerst, maar met hen deden ze hetzelfde. Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder elkaar: “Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en zo zijn erfenis opstrijken, ” en ze grepen hem vast, gooiden hem de wijngaard uit en Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat moet hij dan met die wijnbouwers doen? ’ Ze antwoordden: ‘De onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige manier ombrengen en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers, die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor is. ’ Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Hebt u dit nooit in de Schriften gelezen: Hij vertelde de menigte de volgende gelijkenis: ‘Een man legde een wijngaard aan en verpachtte die aan wijnbouwers, waarna hij voor geruime tijd op reis ging. Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers, die het deel van de oogst dat de eigenaar toekwam in ontvangst moest nemen. Maar de wijnbouwers ranselden hem af en stuurden hem met lege handen weg. Daarna stuurde hij een andere knecht. Ook die werd afgeranseld, en nadat ze hem hadden vernederd stuurden ze ook hem met lege handen weg. De eigenaar stuurde toen een derde knecht, maar ook die werd afgetuigd en de wijngaard uitgegooid. Toen zei de eigenaar van de wijngaard: “Wat moet ik doen? Ik zal mijn geliefde zoon naar hen toe sturen, voor hem zullen ze toch wel ontzag hebben. ” Toen de wijnbouwers hem zagen, overlegden ze met elkaar en zeiden: “Dat is de erfgenaam! Laten we hem doden, dan is de erfenis voor En ze gooiden hem de wijngaard uit en doodden hem. Wat zal de eigenaar van de wijngaard nu met hen doen? Hij komt zelf, doodt de wijnbouwers en geeft de wijngaard aan anderen. ’ Toen de mensen dit hoorden, zeiden ze: ‘Dat nooit!’ Maar hij keek hen aan en vroeg: ‘Wat betekent dan wat er geschreven staat: “De steen die de bouwers afkeurden is Hij begon tegen hen te spreken in gelijkenissen: ‘Een man legde een wijngaard aan en omheinde die. Hij groef een kuil voor de wijnpers en bouwde een uitkijktoren. Hij verpachtte de wijngaard aan wijnbouwers en ging op reis. Na verloop van tijd stuurde hij een knecht naar de wijnbouwers om zijn deel van de opbrengst van hen te ontvangen; maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. Daarna stuurde hij een andere knecht naar hen toe, die ze in het gezicht sloegen en vernederden. Hij stuurde nog een derde, die ze doodden, en nog vele anderen; sommigen werden door de wijnbouwers mishandeld en anderen werden door hen gedood. Ten slotte was alleen nog zijn geliefde zoon over; die stuurde hij als laatste naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel ontzag hebben. Maar de wijnbouwers zeiden tegen elkaar: “Dat is de erfgenaam. Kom op, laten we hem doden, dan is de erfenis van ons. ” Ze grepen hem vast en doodden hem en gooiden zijn lichaam buiten de wijngaard. Wat zal de eigenaar van de wijngaard daarna doen? Hij zal zelf komen om de wijnbouwers om te brengen en hij zal de wijngaard aan anderen geven. Hebt u deze schrifttekst dan niet gelezen: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. \f \f. \b \n: \n \n. \n \n: \n \b \n Toen hij vroeg in de morgen naar de stad terugkeerde, kreeg hij honger. Langs de weg zag hij een vijgenboom staan. Hij liep ernaartoe, maar er zaten alleen maar bladeren aan. Daarop zei hij tegen de boom: ‘Nooit ofte nimmer zul je meer vrucht dragen!’ Ogenblikkelijk verdorde de vijgenboom. Toen ze de volgende dag uit Betanië vertrokken, kreeg hij honger. Hij zag in de verte een vijgenboom die in blad stond en ging erheen in de hoop iets eetbaars te vinden, maar toen hij bij de boom gekomen was, vond hij geen vruchten; het was namelijk nog niet de tijd voor vijgen. Hij zei tegen de boom: ‘Nooit ofte nimmer zal er nog iemand vruchten van jou eten!’ Zijn leerlingen hoorden dit. heeft, heeft me opgedragen wat ik moest zeggen en hoe ik moest spreken. Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Alles wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader het mij verteld heeft. ’‘We weten het niet. ’ Daarop zei hij tegen hen: ‘Dan zeg ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. hen: ‘Dan zeg ik u ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. ’tegen Jezus: ‘We weten het niet. ’ En Jezus zei tegen hen: ‘Dan zeg ik ook niet op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. ’ \f. \b \n: \b \t \b \f. \b \n: \b \t \b. \n \n: \b \t \t Toen hij naar de tempel was gegaan en daar onderricht gaf, kwamen de hogepriesters en de oudsten van het volk naar hem toe. Ze vroegen hem: ‘ Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven? ’ Jezus gaf hun ten antwoord: ‘Ik zal u ook een vraag stellen, en als u mij daarop antwoord geeft, zal ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid ik die dingen doe. In wiens opdracht doopte Johannes? Kwam die opdracht van de hemel of van mensen? ’ Ze overlegden met elkaar en zeiden: ‘ Als we zeggen: “Van de hemel, ” dan zal hij tegen ons zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd? ” Maar als we zeggen: “Van mensen, ” dan krijgen we het volk over ons heen, want iedereen houdt Johannes voor een profeet. ’ Dus gaven ze Jezus als antwoord: Ze kwamen weer in Jeruzalem aan. Toen Jezus zich in de tempel ophield, kwamen de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten van het volk naar hem toe en vroegen hem: ‘ Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? Wie heeft u het recht gegeven om zo te handelen? ’ Jezus antwoordde: ‘Ik zal u een vraag stellen; als u me daarop antwoord geeft, zal ik u zeggen op grond van welke bevoegdheid ik zo handel. Doopte Johannes in opdracht van de hemel of in opdracht van mensen? Antwoord mij. ’ Ze overlegden met elkaar en zeiden: ‘ Als we zeggen: “Van de hemel, ” zal hij zeggen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd? ” Maar als we zeggen: “Van mensen, ” wat dan? ’ Ze waren namelijk bang voor de menigte, want iedereen hield Johannes voor een echte profeet. Dus zeiden ze Op een van de dagen dat Jezus het volk in de tempel onderricht gaf en er het goede nieuws verkondigde, kwamen opeens de hogepriesters en de schriftgeleerden, samen met de oudsten, op hem af en vroegen hem: ‘ Op grond van welke bevoegdheid doet u die dingen? En wie heeft u die bevoegdheid gegeven? Zeg ons dat eens. ’ Jezus antwoordde: ‘ Ook ik zal u iets vragen waarop u antwoord moet geven: Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van mensen? ’ Ze overlegden met elkaar: ‘ Als we antwoorden: “Van de hemel, ” zal hij vragen: “Waarom hebt u hem dan niet geloofd? ” Maar als we antwoorden: “Van mensen, ” zal het volk ons willen stenigen, omdat iedereen ervan overtuigd is dat Johannes een profeet was. ’ Dus antwoordden ze dat ze het niet wisten. Daarop zei Jezus tegen Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: “Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk. ” De zoon antwoordde: “Ik wil niet, ” maar later bedacht hij Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: “Ja, vader, ” Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan? ’ Ze zeiden: ‘De eerste. ’ Daarop zei Jezus: ‘Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven. \f \f \f. \b \n: \b \b \b. \n \n: \b \b Toen de leerlingen dat zagen, vroegen ze verbaasd: ‘Hoe kan het dat die vijgenboom zo plotseling verdorde? ’ Jezus antwoordde: ‘Ik verzeker jullie: als jullie geloven zonder te twijfelen, zul je niet alleen teweeg kunnen brengen wat er gebeurde met de vijgenboom, maar zul je zelfs tegen die berg kunnen zeggen: “Kom van je plaats en stort je in zee, ” en het zal gebeuren. Alles waarom jullie in je gebeden vragen zullen jullie krijgen, als je maar gelooft. ’ Toen ze ’s morgens vroeg weer langs de vijgenboom kwamen, zagen ze dat hij tot aan de wortels verdord was. Petrus herinnerde zich het voorval en zei: ‘Rabbi, kijk, de vijgenboom die u vervloekt hebt, is verdord. ’ Jezus zei tegen hen: ‘Heb vertrouwen in God. Ik verzeker jullie: als iemand tegen die berg zegt: “Kom van je plaats en stort je in zee, ” en niet twijfelt in zijn hart, maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, dan zal het ook gebeuren. Daarom zeg ik jullie: alles waarom jullie bidden en vragen, geloof dat je het al ontvangen hebt, en je zult het krijgen. Wanneer je staat te bidden en je hebt een ander iets te verwijten, vergeef hem dan, opdat ook jullie Vader in de hemel jullie je misstappen vergeeft. ’Confrontatie met hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten \r . \n \b: \b Kort voor Pesach, het Joodse paasfeest, reisde Jezus naar Jeruzalem. Daar trof hij op het tempelplein de handelaars in runderen, schapen en duiven aan, en de geldwisselaars die daar altijd zaten. Hij maakte een zweep van touw en joeg ze allemaal de tempel uit, met hun schapen en runderen. Hij smeet het geld van de wisselaars op de grond, gooide hun tafels omver en riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Nu was er ook een aantal Grieken naar het feest gekomen om God te aanbidden. Zij gingen naar Filippus uit Betsaïda in Galilea, en vroegen hem of ze Jezus konden ontmoeten. Filippus ging dat tegen Andreas zeggen en samen gingen ze naar Jezus. Jezus zei: ‘De tijd is gekomen dat de Mensenzoon tot majesteit wordt verheven. Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven. Wie mij dient moet mij volgen: waar ik ben zal ook mijn dienaar zijn, en wie mij dient zal door de Vader geëerd worden. Nu ben ik doodsbang. Wat moet ik zeggen? Vader, laat dit ogenblik aan mij voorbijgaan? Maar hiervoor ben ik juist gekomen. Laat nu zien hoe groot uw naam is, Vader. ’ Toen klonk er een stem uit de hemel: ‘Ik heb mijn grootheid getoond en ik zal mijn grootheid weer tonen. ’ De mensen die daar stonden en dit hoorden, zeiden: ‘Een donderslag!’ Maar er waren er ook die zeiden dat het een engel was die tegen hem gesproken had. Jezus zei: ‘Die stem heeft niet voor mij gesproken, maar voor u. Nu wordt het oordeel over deze wereld geveld, nu zal de heerser van deze wereld uitgebannen worden. Wanneer ik van de aarde omhooggeheven word, zal ik iedereen naar mij toe halen. ’ Daarmee bedoelde hij de wijze waarop hij zou sterven. ‘Maar wij hebben uit de wet begrepen dat de messias eeuwig blijft leven, ’ zeiden de mensen, ‘waarom zegt u dan dat de Mensenzoon omhooggeheven moet worden? Wie is die Mensenzoon? ’ ‘Nog een korte tijd is het licht bij u, ’ antwoordde Jezus. ‘ Ga uw weg zolang het licht is en laat de duisternis u niet overvallen; wie in het donker loopt weet niet waar hij heen gaat. Geloof in het licht zolang u het licht bij u hebt, dan bent u kinderen van het licht. ’ Na deze woorden ging Jezus weg en hij hield zich voor hen schuil. Ondanks de wondertekenen die hij voor hun ogen gedaan had, geloofden ze niet in hem. Zo gingen de woorden van de profeet Jesaja in vervulling, die zei: ‘Heer, wie heeft onze boodschap geloofd? Aan wie is de macht van de Heer geopenbaard? ’ Ze konden niet tot geloof komen, want Jesaja heeft ook gezegd:‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart gesloten, anders zouden zij met hun ogen zien en met hun hart begrijpen, zij zouden zich omkeren en ik zou hen genezen. ’ Jesaja doelde op Jezus toen hij dit zei, omdat hij zijn majesteit zag. Toch waren er ook veel leiders die wel in hem geloofden, maar vanwege de farizeeën kwamen ze daar niet openlijk voor uit, omdat ze niet uit de synagoge gezet wilden worden. Ze stelden meer prijs op de eer van mensen dan op de eer van God. Jezus had luid en duidelijk gezegd: ‘Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij, maar in hem die mij gezonden heeft, en wie mij ziet, ziet hem die mij gezonden heeft. Ik ben het licht dat naar de wereld is gekomen, opdat iedereen die in mij gelooft niet meer in de duisternis is. Als iemand mijn woorden hoort maar ze niet bewaart, zal ik niet over hem oordelen. Ik ben immers niet gekomen om over de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. Wie mij afwijst en mijn woorden niet aanneemt heeft al een rechter: alles wat ik gezegd heb zal op de laatste dag over hem oordelen. Ik heb niet namens mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden Vader!’ Zijn leerlingen dachten aan wat er geschreven staat: ‘De hartstocht voor uw huis zal mij verteren. ’ Maar de Joden vroegen: ‘Met welk teken kunt u bewijzen dat u dit mag Jezus antwoordde hun: ‘Breek deze tempel maar af, en ik zal hem in drie dagen weer opbouwen. ’ ‘Zesenveertig jaar heeft de bouw van deze tempel geduurd, ’ zeiden de Joden, ‘en u wilt hem in drie dagen weer opbouwen? ’ Maar hij sprak over de tempel van zijn lichaam. Na zijn opstanding uit de dood herinnerden zijn leerlingen zich dat hij dit gezegd had, en zij geloofden de Schrift en alles wat Jezus gezegd had. \f \r \f. \b \n: \n \b \n. \n \n: \n \n. \n: . \b: \n \t \b \b Jezus ging de tempel binnen, hij joeg iedereen weg die daar iets kocht of verkocht, gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver en riep hun toe: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn, ” maar jullie maken er een rovershol van!’ Toen kwamen er in de tempel blinden en verlamden naar hem toe, en hij genas hen. De hogepriesters en de schriftgeleerden zagen welke wonderen hij verrichtte en hoorden de kinderen in de tempel ‘Hosanna voor de Zoon van David!’ roepen, en ze waren hoogst verontwaardigd. Ze gingen hem vragen: ‘Hoort u wat ze zeggen? ’ En Jezus antwoordde hun: ‘Jazeker! Hebt u dan nooit gelezen: “Door de mond van kinderen en zuigelingen hebt u zich een lo ied laten zingen”? ’ Zo liet hij hen staan, en hij ging de stad uit, naar Betanië, waar hij de nacht doorbracht. Ze kwamen in Jeruzalem. Hij ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen; hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg. Hij hield de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: “Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ De hogepriesters en de schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen; ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad. Hij ging naar de tempel, waar hij de handelaars begon weg te jagen, terwijl hij hun toevoegde: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn, ” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ Dagelijks gaf hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden hem uit de weg ruimen, maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan \f. \n: \n Toen hij Jeruzalem voor zich zag liggen, begon hij te huilen over het lot van de stad. Hij zei: ‘Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend. ’ Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hemel!’ Hij trok Jeruzalem in en ging naar de tempel. Nadat hij alles in ogenschouw had genomen, ging hij –want het was al laat geworden– met de twaalf terug naar Betanië. roer. ‘Wie is die man? ’ wilde men weten. Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea. ’ 1 spalte \f \f. \b \n: \n \n \n. \n \n: \n \n \n. \n: \b . \n \b: \n \b \n Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. Zijn opdracht luidde: ‘ Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig. ” Dan zal men ze meteen meegeven. ’ Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: ‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier. ”’ steden. ” De tweede kwam zeggen: “Uw geld, heer, heeft het vijfvoudige opgebracht. ” Tegen hem zei hij: “Jij krijgt het bestuur over vijf steden. ” Toen kwam de derde dienaar, die zei: “Heer, hier is uw geld, ik heb het in een doek voor u bewaard. Ik was bang voor u, omdat u een streng man bent die terugvordert wat hij niet heeft gestort en oogst wat hij niet heeft gezaaid. ” Zijn meester zei tegen hem: “Je bent een slechte dienaar, met je eigen woorden zal ik je veroordelen! Je wist dat ik een streng man ben en terugvorder wat ik niet heb gestort en oogst wat ik niet heb gezaaid? Waarom heb je mijn geld dan niet bij de \f \f \f. \b: \n \t. \n : \t. \n \b: \n \n \n Toen Jezus in Betanië in het huis van Simon –degene die aan huidvraat had geleden– aanlag voor een maaltijd, kwam er een vrouw naar hem toe. Ze had een albasten esje met zeer kostbare olie bij zich en goot die uit over zijn hoofd. De leerlingen ergerden zich toen ze dit zagen en zeiden: ‘Wat een verspilling! Die olie had immers duur verkocht kunnen worden, dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven. ’ Jezus hoorde het en zei: ‘Waarom vallen jullie deze vrouw lastig? Zij heeft iets goeds voor mij gedaan. Want de armen zijn altijd bij jullie, maar ik zal niet Door die olie over mij uit te gieten, heeft ze mijn lichaam voorbereid op het graf. Ik verzeker jullie: waar ook ter wereld het goede nieuws verkondigd zal worden, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan. ’ Toen hij in Betanië in het huis van Simon –degene die aan huidvraat had geleden– aanwezig was bij een feestmaal, kwam er een vrouw binnen. Ze had een albasten esje bij zich dat gevuld was met zeer kostbare, zuivere nardusolie. Ze brak het esje en goot de olie \r \r