Willem de Vink Tekst: Willem de Vink Illustraties: Willem de Vink Ontwerp: Marian de Vink Paperback isbn 9789082953954 Hardcover isbn 9789082953961 BIS A C FIC002000, FIC014010, Y AF051040, Y AF051070 NUR 284, 285, 300, 342© The Grace Factory 2020 Alle rechten voorbehoudenwillemdevink. nl thegracefactoryshop. com JER UZALEM Op de daken van de stad Het portret van de vader Straatterreur Het tweede gebod Tumult in de tempel Het moordcomplot Beroofd en uitgekleed Voor Azazel S AMARIA Vloek en zegen Verkocht als slavinnen De vloekberg119 G ALILEA Wie is die man uit Nazaret? Driehonderd grotten In de afgrond Gestolen broden en vissen19 Toch goed genoeg175 OPNIEUW JER UZALEM Het laatste portret185 De vadermoordenaar195 Barabbas Twee ooggetuigen Het mysterie in de boeken Pijnlijke verhalen Schokkende berichten Toch gezegend Nieuwe portretten275 MARK US IN DE BIJBEL W OORDENLIJST Hebreeuwse woorden Latijnse en Griekse woorden285 VER WIJZINGEN NA AR DE BIJBEL 287 7. BER OOFD EN UIT GEKLEED Yoan heeft de oostelijke poort van Jeruzalem achter zich gelaten en is van de steile bergrug af naar beneden gelopen. Nadat hij het Kidrondal is overgestoken, neemt hij de klim de Olijerg op. Daarachter ligt de ruige bergwoestijn van Judea. Hij probeert met zijn ogen grip te krijgen op de duisternis. Voor hem golft een uitgestorven berggebied de diepte in. Daar in de verte moet onzichtbaar voor zijn ogen in de Jordaanvallei de palmstad Jericho liggen. Tussen deze twee steden, Jeruzalem en Jericho, moet hij zijn weg zoeken naar de plaats waar hij zijn eerste tekening af moet geven. Maar waar dat is? Hij heeft geen auw idee – en dat benauwt hem. Yoan doorboort met zijn blik het nachtelijk donker om in de onbekende vormen enig houvast te vinden. Het verbaast hem hoe grillig deze streek is. In het vale maanlicht duikt een uitgestrekte wirwar aan bergruggen op, die oprijzen vanuit kronkelige schaduwpartijen, waarin waarschijnlijk diepe kloven verborgen liggen. Hoe moet hij in deze wildernis zijn weg vinden? Hij loopt door, zonder te weten waarheen. Was hij ooit de Dakenbedwinger en liep hij een uur of wat geleden nog met opgeheven hoofd de stadspoort uit? Op dit moment voelt hij zich alleen maar een klein onzeker mannetje in een desolaat landschap dat hem totaal vreemd is. Hij is als een verdwaalde stadsmus die door een harde wind naar het midden van een droge oceaan is geblazen. Er loopt een rilling over zijn rug. Het euforische gevoel van het moment dat hij vertrok en zich met veel zin in een nieuw avontuur stortte is helemaal verdwenen. In plaats daarvan voelt hij zich onzeker en aan zichzelf overgeleverd. Nu al heeft hij geen idee wat hij moet doen – en dit is nog maar het begin van een lange, lange tocht door een land waarin hij de weg niet weet en niemand kent! Zijn vader, wat zei die ook alweer? ‘Daal af naar het oosten en zoek in de diepte naar de bron. ’ Maar hoe diep moet je afdalen voordat je misschien een bron vindt? Water, hier? Nee, eigenlijk kan Yoan nauwelijks geloven dat in dit barre landschap water kan stromen. De luchtvochtigheid is hier nul komma nul. Voel maar: de wind die over zijn huid strijkt draagt geen greintje vocht bij zich. Hoe zou in deze rotswoestijn dan ergens in de diepte een bron kunnen zijn? Hij heeft gehoord dat het kalkgebergte waar Jeruzalem op is gebouwd elke regenwolk die vanuit het westen optrekt tegenhoudt. Dit oostelijke achterland is kurk- en kurkdroog. Yoan loopt als een blinde mol verder. Zijn mond is steeds droger geworden. Hij heeft zijn watervoorraad aangesproken en een slok uit zijn kruik genomen, maar dat heeft zijn dorst niet echt verdreven. Zijn tong is net een droge lap leer. Het lijkt wel alsof zijn hoofd zich gevuld heeft met zand. Hij is moe, zo moe. De vorige nacht had hij ook al weinig geslapen. Wanneer zal hij zijn ogen dicht kunnen doen? Kan hij hier zomaar in z’n eentje tegen een rots aan gaan zitten om even te rusten? Of moet hij stoïcijns door blijven lopen, omdat daar ergens beneden in het duister een onbekende man op hem staat te wachten, een handlanger van zijn vader? Iemand die zegt: ‘Hallo, hier is de bron, en geef me die tekening nu maar? ’ Yoan drukt zijn hand tegen de vellen perkament op zijn borst, alsof hij uit de portretten nieuwe energie hoopt te putten. In de verte hoort hij het hoge huilen van hyena’s. Er vliegt een nachtvogel over. Hier en daar doemt in het kale landschap tussen de rotsen en kiezels een verdwaalde struik op, waarvan de takken als zwarte vingers alle kanten op wijzen. Hij is naar zijn gevoel alsmaar rechtdoor bergafwaarts gelopen. Maar gaat hij wel de goede kant op? Wanneer zal hij in dit niemandsland een levend wezen tegenkomen dat hem de weg kan wijzen? Yoan loopt te tollen van de slaap. Heel zijn lijf voelt stijf en zwaar aan. En waarom zwikken zijn voeten alle kanten op? Onder hem deint een oneen grond die bezaaid ligt met stenen, grind en gruis. Plotseling doemen er uit het donker gestalten op, die zich hoog boven hem oprichten. Voordat hij het weet ligt hij languit op de grond, zich vaag bewust van een scherpe pijn. Hij wordt een paar keer omgewoeld als een bos knollen, maar dan weet hij van niets meer. Licht doordringt zijn gesloten ogen. Hij knippert in fel zonlicht. Het schijnsel wordt plotseling afgebroken door een schaduw die over hem heen glijdt. Iemand heeft zich over hem gebogen. Hij voelt hoe de lucht verplaatst wordt, ruikt een zure geur. Met veel moeite opent hij zijn ogen. ‘Je bent wakker!’ hoort hij een stem zeggen met een vreemd accent. Er wordt iets hards tegen zijn lippen aangedrukt, dat hij met een beweging van zijn hoofd van zich af probeert te duwen. ‘Rustig maar – drink!’ Water gutst zijn mond binnen, dat zijn hoofd verheldert. Langzaam komen zijn gedachten op gang. Hij komt op zijn ellebogen omhoog en kijkt een vreemde man in het gezicht. ‘Wa- waar ben ik? Wat doe ik? Wat, wat is er gebeurd? ’ stottert hij. Zijn armen doen pijn, net als zijn rug. Hij voelt dat er zand en gruis aan zijn rug en ledematen vastgeplakt zit. Hij wil weer slapen. Zijn hoofd voelt zwaar en zakt op zijn borst. ‘Je bent vannacht aangevallen. Beroofd achtergelaten. Hier op de weg, helemaal alleen. Woestijnrovers!’ Yoan kijkt bij het woord woestijnrovers weer op. Hij probeert de man die voor hem op zijn knieën zit in zich op te nemen. Een vreemde stem, denkt hij – hij kent hem niet. Langzaam wordt hij een oudere man gewaar, dik ingepakt in verschillende over elkaar gedrapeerde witte kleden. Hij draagt een rode tulband op zijn wiegelende hoofd. Vanonder pluizige wenkbrauwen kijken vriendelijke ogen hem aan. De man heeft een rond, gebruind gezicht met lichte pigmentvlekken, omlijst door een donkere baard met grijze plekken. Zijn zinnen worden gevormd in een vlezige mond. In het midden van deze bonte vertoning wipt een dopneus met elk woord mee. ‘Ik heb je hier gevonden. Deze middag. In de felle zon. Kom, laat me je wonden verzorgen, anders gaan ze etteren. Wordt het alsmaar erger. ’ De man wacht niet op toestemming, maar begint direct heet spul over Yoan uit te gieten. Nee, heet is het niet, maar branden doet het wel. En het stinkt behoorlijk naar alcohol. Wijn zal het zijn. Yoan schokt van de pijn – maar hij staat het toe, want hij weet dat het moet gebeuren. Blijkbaar is hij gewond en moeten zijn wonden worden ontsmet. De man neemt zijn hoofd, lijf en ledematen onder handen. Yoan ondergaat zijn behandeling kreunend. Als zijn verzorger bijna klaar is, laat hij zijn blik over zijn eigen buik en onderlijf glijden. ‘Naakt!’ roept hij geschrokken. ‘Ik ben naakt!’ Want plotseling dringt het tot hem door dat hij helemaal geen kleren aan heeft. Hij wil overeind komen, maar voelt dat hij daar de kracht niet voor heeft. Er schieten scheuten pijn door zijn lijf. Boos en schaamtevol zakt hij terug. Hij moet zich in zijn kwetsbaarheid overgeven aan de onbekende. ‘Ze hebben je helemaal uitgekleed, ’ beaamt de man die hem met zachte handen verzorgt. Hij is hem nu met zalf aan het insmeren, alsof hij een baby is. ‘Ik heb wel kleren voor je, ’ zegt hij in reactie op Yoans noodkreet. ‘Wacht maar. ’ De man zwachtelt de borstkast van de jongen in met repen die hij van een linnen doek afscheurt. Er gaat ook linnen om een van zijn schouders en om een arm en been. De onbekende doet het rap en teder, als een volleerde dokter. Misschien is hij wel arts, denkt Yoan. Nadat de behulpzame vreemde klaar is met het verzorgen van de wonden, staat hij op en loopt naar zijn ezel. Die staat al die tijd een meter of twee verderop rustig te wachten. De reiziger haalt een lange witte mantel tevoorschijn en helpt hem om die aan te trekken. Hij windt een zwarte gordel om Yoans middel en zet hem ook een rond, rood vilten hoofddeksel op, een fez‘Voor de zon. Staat je goed, ’ zegt hij met een twinkeling in zijn Yoan kijkt tijdens het aankleden om zich heen. ‘Ik ben alles kwijt, ’ mompelt hij. ‘Verschrikkelijk!’‘Je bent beroofd. Geslagen. Langs de weg voor dood achtergelaten, ’ zegt de man bij de ezel. Hij reikt Yoan een stel sandalen aan. ‘Samaritaanse makelij, ’ zegt hij. ‘Ik ben Samaritaan. ’ Wát! Een Samaritaan? Yoan staart de vreemdeling aan. Hij voelt minachting bij zich opkomen. Walging zelfs. Hij is verward, moet even schakelen. Nee zeg! Een Samaritaan die hem helpt! Samaritanen willen niets met Joden te maken hebben en Joden niets met Samaritanen. Pertinent niet. Joden kijken neer op dat volk. Samaritaan – dat is in Jeruzalem een scheldwoord. Hoe vaak heeft hij met zijn vrienden geen grapjes over hen gemaakt? Hoe is het mogelijk: een Samaritaan die hem verzorgt! Voortdurend zijn er rellen tussen beide bevolkingsgroepen, soms zelfs met dodelijke aoop. Samaritanen erkennen de tempel in Jeruzalem niet, dat is het probleem. Ze hebben uit minachting zelfs een keer mensenbotten op het tempelplein gesmeten. Je zou ze, die mislukkelingen! Maar Yoan moet zijn achterdocht laten varen, want deze Samaritaan is anders. Hij heeft zich over hem bekommerd, en daarom overwint hij zijn weerstand. Hij zou zich in zijn toestand trouwens toch niet kunnen verzetten. ‘Je mag op mijn ezel zitten, ’ zegt de Samaritaan. ‘Rijden we richting Jericho. Breng ik je naar een herberg. Daar kun je meer verzorging krijgen. En op krachten komen. Ik betaal. ’ Yoan kijkt om zich heen. Hij is zijn geld kwijt, zijn voorraad eten en drinken. . . En mijn tekeningen! – itst het door hem heen. Mijn opdracht! Het is alsof hij bij de keel gegrepen wordt. Even wordt het hem zwart voor de ogen. Maar dan wordt zijn hoofd weer helder en begint hij eens goed om zich heen te kijken. Tot zijn verbazing ziet hij een tekening vlakbij liggen. Hij graait het stuk perkament naar zich toe. Verderop nog twee, drie. Hij kruipt erheen. Ook die zijn gered. De helling af ziet hij de laatste twee liggen. Blijkbaar hebben de rovers er niets in gezien. Wat een geluk! Yoan strompelt in de richting van zijn werkstukken. Ineens draait ‘Hoe daal ik af naar het oosten en vind ik in de diepte de bron? ’ vraagt hij paniekerig. De man kijkt hem met een vragende blik aan. ‘Hier de kloof in naar beneden, ’ antwoordt hij vanaf een afstandje. ‘Na een poosje hoor je water. Kun je op het geluid af gaan. Eenvoudig. ’ Yoan komt wankelend omhoog, begint met moeizame stappen te lopen en pakt onderweg zijn laatste twee tekeningen op. Hij draait zich om, roept: ‘Nou, dank u wel!’ en loopt door. ‘Wil je niet wat eten? ’ roept de Samaritaan terug. Yoan draait zich nog eens om. Hij ziet de man samen met zijn ezel in tegenlicht hoog op de berghelling staan. Ze staan daar zo stil naar hem toegekeerd, die twee ronde guren. Ze staan op hem te wachten. Bij het zien van hun silhouet voelt hij zich vanbinnen week worden: hij heeft nog nooit zo’n mooi, liefdevol tafereel gezien. De zorg, de toewijding, de vrijgevigheid. Er overvalt hem een gevoel van eenzaamheid. Wat zou hij graag een metgezel bij zich hebben om beschermd en bemoedigd te worden. Maar nu niet. En zeker niet deze Samaritaan. Hij is bang dat hij moeilijke vragen zal moeten beantwoorden over de reden van zijn reis. En misschien moet hij ook wel een oordeel aanhoren over Joden, Jeruzalem, de tempel. ‘Nee, dank u voor uw aanbod, maar ik moet verder!’ roept hij. Yoan daalt zonder nog om te kijken de steile berg af. Elke stap doet hem pijn, hij kan niet eens goed rechtop lopen. De tekeningen onder zijn kleding houdt hij stevig tegen zijn verwonde lijf aangedrukt. Wat een ellende, piekert hij. Alles is van hem afgenomen: zijn kleren, zijn eten en drinken, zijn sicade geld. Maar zijn zes portretten heeft hij terug. Gelukkig! Nu naar het punt waar hij de eerste af kan geven, denkt hij. Dat moet dus gemakkelijk te vinden zijn. Over deze bult en dan naar beneden. Maar nog geen tien meter lager heeft hij er al spijt van dat hij geen hap gegeten heeft. Hij voelt zich duizelig en slap en gaat tegen een helling aan zitten. Hij hijgt van zijn korte inspanning. Zijn hele lijf doet zeer. Als hij zijn ogen sluit, hoort hij beneden zich het ruisen van water. Yoan schrikt wakker. Hij heeft het koud gekregen. De zon is dan ook aan het dalen. Of klappert hij met zijn tanden van de koorts? Heel de wildernis om hem heen wordt in een rode gloed gezet. Het koelt nu snel af. Er hangt een zware lucht om hem heen, vol van zanderige geuren die van de aardbodem opstijgen, alsof de aarde op dit tijdstip probeert te ontsnappen aan het juk dat het van de zon kreeg opgelegd. Hij zucht een paar keer. Ademt diep in en uit. Als hij al zijn moed bij elkaar heeft geschraapt en stram en stijf opstaat, ziet hij op een helling tegenover zich een groepje steenbokken wegschieten. Ze verdwijnen achter een bergrug. Hij besluit om ze te volgen, dezelfde helling over naar beneden. Hij negeert de kloppende pijn van zijn wonden en komt in beweging. Niet veel verder ontdekt hij in de donkere plooien van de bergen de bovenste rand van een ravijn. Hij komt dichterbij en ziet steile rotswanden beneden zich die doorsneden zijn met kloven en richels. Hun patroon wordt hier en daar onderbroken door holen en spelonken. En kijk nou toch: onderin wordt hij een donkere strook gewaar. Bomen en struiken! Die aanblik geeft hem nieuwe moed: daar zal vast water zijn! Hij laat zich met zijn pijnlijke lijf op handen en voeten de steile rotswand afglijden, tot hij een spoor vindt dat hem zigzaggend verder bergafwaarts de diepte in leidt. Het smalle paadje onder zijn voeten moet door hoeven van misschien wel honderden generaties berggeiten en bokken zijn ingesleten. Ongetwijfeld brengt het hem op de plek waar de dieren drinken, bedenkt hij. Daar zal ook de bron zijn die hij zoekt. Maar vindt hij daar ook de verzetsstrijder die het wachtwoord kent? Azazel! Onder zich hoort hij een zandhoen kakelen. Om hem heen groeien plukjes distels, papavers en kappertjes. Hier en daar ontdekt hij zelfs cyclamen. Nog lager ziet hij ver onder zich tussen bosjes struiken pluimen riet staan. Verderop in de diepte de silhouetten van kaarsrechte palmbomen met kruinen als waaiers. Er stijgen kruidige geuren op van beneden. Hij verbaast zich erover dat hij zo’n plantenweelde onderin deze wildernis aantreft. Groen in het grauwe berggebied. Leven waar alles dor en doods leek. Wat water niet kan doen voor de natuur, zelfs in een troosteloze bergwoestijn. Hij voelt zich opgewekt. De pijn die hem beheerste raakt op de achtergrond, nu hij weer wat hoop heeft gekregen. Zullen daar mensen zijn? Na moeizaam geklauter langs de steile helling naar beneden komt Yoan eindelijk op een behoorlijk recht pad terecht. Het gaat gelijk op met de bodem van de bergkloof, al ligt het er nog wel een meter of tien boven. Terwijl hij even op adem komt, ziet hij onder zich in de invallende duisternis iets schitteren. Water! Hij kan zijn vreugde niet op: dus toch! Als hij de kracht had en de ruimte het toe zou laten, zou hij een vreugdedans maken en op zijn handen gaan staan. Maar de aanblik van water herinnert hem er ook aan hoeveel dorst hij heeft. Zijn lippen voelen korstig aan en zijn mond is zo droog als de huid van een kameel. Hij heeft veel, heel veel zin om het pad af te snijden en rechtstreeks naar de bergbeek te klimmen om een inke teug helder, koud water naar binnen te slokken. Maar hij durft het niet aan. Het is te steil en meer naar beneden te dicht begroeid met stekelig struikgewas om er zich met zijn gewonde lichaam doorheen te worstelen. Hij strompelt weer verder over het pad. Plotseling ziet hij in de kloof aan de overkant iets hoger dan hijzelf een guur staan: het silhouet van een lange, dunne man. Hij staat met beide handen in de zij rustig naar hem te kijken. Yoan verkrampt van schrik. Hoe lang houdt die onverlaat hem al in de gaten? ‘Gewoon doorlopen!’ roept de vreemdeling hem met schelle stem toe. ‘Verderop zullen we elkaar treen!’ Blijkbaar is daar aan de andere kant van het ravijn net zo’n pad langs de bergwand, want ze lopen gelijk op, Yoan en de onbekende verschijning. Tenminste, hij doet zijn best om hem met zijn stramme lijf bij te houden. Zijn hart bonst in zijn keel. Is dit de revolutionair aan wie hij zijn eerste tekening af moet geven? MARK US Willem de Vink