13 Hoofdstuk 1 Ik zal op je wachten Langzaam stroomt de kerk leeg na de dienst. Otto probeert niet mank te lopen als hij naar buiten komt. Hij ziet meisjes naar hem kijken en dat doet hem goed; beter dan de kerk - dienst. Natuurlijk gaat hij naar de kerk als hij thuis is, maar de dienst staat een eind van hem af, zeker na die laatste veld - tocht in Rusland. Daar ging het over heel andere dingen dan God. Daar ging het erom de Russen te sterk af te zijn en hard terug te vechten om die barbaren van het lijf te houden. Het is niet altijd gelukt. Ondanks de felheid waarmee ze de Russen hebben bestreden, heeft de vijand terrein gewon - nen. Nu, aan het begin van 1945, ziet het er niet heel gunstig uit. De Russen staan aan de oostgrens van het Rijk, terwijl de geallieerden aan de westgrens staan. Daar staat Elsa, de vriendin van zijn neef Hermann, te praten met Erika. Wat is Elsa toch knap! Dat vond hij vroeger al en dat vindt hij nog steeds. Maar hij is nooit vergeten dat ze het voor Jakob de Jood opgenomen heeft. Otto verdenkt haar ervan dat zij, samen met Hermann, Jakob ergens anders heen gebracht heeft. Jakob was ineens niet meer in het dorp te vinden en leek wel van de aardbodem verdwenen, pre - cies op het moment dat Hermann en Elsa er ook niet waren. Maar hij heeft Jakob in ieder geval weer ontdekt in Berlijn. Had hij hem toen maar doodgeschoten …
14 Ja, Elsa is knap. Ze heeft mooie blauwe ogen en lang blond haar en ze is bijna net zo lang als hij. Hij kan er niet zo goed tegen als hij haar ziet. Ze heeft al lang verkering met Hermann en keurt hem geen blik waardig, ook niet als hij naar haar kijkt. Het irriteert hem. De meeste meis - jes in de kerk kijken bewonderend naar hem in zijn zwarte SS-officiersuniform. Gelukkig is Erika anders dan Elsa. Ze nodigt hem met haar ogen uit bij hen te komen staan. Giechelend stapt ze een beetje opzij. Elsa kijkt niet blij, maar dat moet ze zelf weten. ‘Ben je alweer bijna genezen, Otto?’ vraagt Erika. ‘Zeker. Volgende week maandag vertrek ik weer naar het f ron t .’ ‘Heb je veel pijn gehad?’ ‘Dat viel wel mee. Het ging om een paar granaatsplinters die in mijn been gedrongen waren. Ik kon er niet goed mee lopen en dus ook niet vechten. Ik vond het vervelend voor mijn kameraden dat ze het zonder mij moesten stellen, juist nu het spannend werd, maar ik had geen keus. Ik werd van het slagveld afgevoerd en kwam eerst in een lazaret terecht. Daarna moest ik naar huis om verder te herstel- len.’ ‘Je mag van geluk spreken dat je een poosje naar huis mocht, lijkt me.’ ‘Hm … het is maar net wat je geluk noemt. Je kameraden in de steek laten, is niet zo fijn. Maar natuurlijk is het wel pret - tig om even thuis te zijn, ook al blijf ik veel aan mijn kamera - den denken.’
15 ‘Als ik hoor hoe vreselijk er gevochten wordt, word ik heel bang’, zegt Erika. ‘De Russen zijn zo sterk en ze rukken steeds verder op. Ze zeggen dat ze Berlijn willen veroveren, maar daar zal de Führer toch wel een stokje voor steken? Misschien laat hij hen eerst wel komen om hen vervolgens allemaal te omsingelen en in de pan te hakken. Hij heeft ons volk altijd nog geholpen. Ik zou het heel erg vinden als jou iets ergs overkwam, Otto. Er zijn hier uit het dorp al een stuk of tien jongens gesneuveld. Oh, trouwens, Elsa’, ratelt Erika in één adem verder, ‘hoe gaat het met Hermann? Het lukte hem uiteindelijk ook niet om uit het leger te blijven.’ ‘Je moet niet denken dat hij niet vaderlandslievend is’, zegt Elsa een beetje snibbig, ‘maar hij moest zijn vader thuis helpen. Daarom hoefde hij eerst niet in het leger. De voed - selvoorziening is toch ook heel belangrijk? Het gaat nu niet goed met de boerderij. Zijn vader kan zoveel niet meer en ze hebben vee moeten verkopen.’ ‘En wat denk je van onze boerderij?’ vraagt Otto, terwijl hij Elsa’s blik zoekt. ‘Denk je dat mijn vader wel alles kan? Toch gaat het vaderland voor. In deze moeilijke tijden moeten we allemaal om onze Führer heen staan. Wat heeft Hermann voor een baantje? Zit hij soms bij de foerier om uniformen uit te delen?’ Elsa draait haar hoofd om. Het doet Otto goed dat hij haar kwaad gemaakt heeft. ‘Waarom geef je geen antwoord?’ vraagt hij. Elsa draait haar hoofd weer terug, kijkt hem recht in de ogen en zegt: ‘Hij zit aan het front, ook al is hij dan niet bij
16 de SS. Hij en anderen hebben de Amerikanen in België aan- gevallen en ze hebben vreselijk hard gevochten. Of heb je niet van dat offensief gehoord?’ Meteen slaat ze haar hand voor haar mond. Ze beseft natuurlijk dat ze dat niet mocht zeggen en kijkt om zich heen of niemand het gehoord heeft. Otto doet er een schepje bovenop. ‘Als hij net zo loslippig is als jij, was de aanval al uitgelekt voordat hij was begon - nen. Van mij weet je alleen dat ik in Rusland gevochten heb en dat het er hard aan toeging. Hoe weet jij wat er met Hermann gebeurd is?’ ‘Ik weet het niet, ik denk het’, zegt Elsa. Otto hoort de onzekere toon in haar stem en vraagt verder: ‘Luisteren ze bij jullie thuis misschien naar de Engelse zen - der?’ Hij ziet dat Elsa rood wordt en weet dat het antwoord anders is dan het nee schudden van haar hoofd. Eigenlijk is Elsa gewoon een verraadster van haar eigen volk, ook al ziet ze er nog zo lief uit. ‘Waarom denk je dat?’ vraagt Otto als ze geen antwoord geef t. ‘Hermann moest naar het westelijk front en daar is hevig gevochten. Dat hebben de communiqués van ons leger toch meegedeeld? Iedereen weet dat er een groot offensief gestart is, dat er tanks ingezet zijn en dat ze de Amerikanen naar het westen gedreven hebben. Hermann is tankchauf - feur, dus hij zal daarmee te maken hebben.’ Elsa kijkt hem nog eens recht in het gezicht en draait dan
17 haar hoofd weer weg. Hij ervaart het als een soort kracht- meting. Het gesprek valt stil. ‘Ik ga naar huis’, zegt Otto, terwijl hij naar Erika kijkt. Op hetzelfde moment kijkt zij naar hem. Met een hoofdknik beduidt hij dat ze met hem mee kan lopen. ‘Schüss’, zegt Otto tegen de anderen en hij loopt het kerk - plein af. Hij kijkt niet om naar Erika, maar hij twijfelt er niet aan dat ze achter hem aan loopt. Pas als hij de bocht om is, stopt hij en draait zich om. Erika is ook een knappe meid, ziet hij nu. Ze heeft ook blau - we ogen en blond haar, al is het iets donkerder. Haar mond is iets minder goed gevormd dan die van Elsa. Wat hem wél in haar aantrekt, is dat ze veel gedaan heeft voor de Bund Deutsche Mädel en dat ze altijd trouw is gebleven aan de goede zaak. Met haar zal hij geen gekke dingen beleven, zoals met Elsa. Vreemd, dat Elsa toch nog steeds indruk op hem maakt. Samen lopen ze door het dorp, langs de boerderij van Hermann naar die van Otto. Ze praten over het weer en over de boerderij, maar niet over de oorlog. ‘Ga je mee naar binnen?’ vraagt Otto als ze bij de deur geko - men zijn. Erika haalt haar schouders op. ‘Nou?’ dringt hij aan. ‘Vinden je ouders dat niet vreemd?’ vraagt Erika, terwijl ze een lichte blos op haar wangen krijgt. ‘Natuurlijk niet’, zegt Otto.
18 Hij heeft gelijk. Zijn ouders verwelkomen Erika hartelijk. Ze wijzen haar een stoel waar ze kan gaan zitten en ze krijgt een glas melk met een koek voorgezet. Eerst zegt ze niet veel, maar door de belangstellende houding van Otto’s moeder ontdooit ze. Ze vertelt dat ze met andere meisjes van de Bund verschillende keren weg geweest is om de boe - ren te helpen. Dat bezorgt haar een goedkeurend knikje van Otto’s vader. Otto vindt het fijn dat ze over zichzelf praat en moedigt haar aan om door te gaan. Daarom vertelt ze ook hoe ze als verpleegster in het ziekenhuis in de stad terecht - gekomen is en dat ze daar steeds meer te maken krijgt met de oorlog. ‘De stad is twee keer gebombardeerd’, vertelt ze. ‘We waren erop voorbereid en hadden de kelder ingericht als schuilkelder. Toen de sirenes gingen, hebben we de patiën - ten er zo snel mogelijk heen gebracht. De eerste keer vielen de bommen ergens anders en was er niets aan de hand. De tweede keer voelden we de grond dreunen. Ik dacht dat het ziekenhuis getroffen werd, zo vreselijk was het gedreun, maar dat was gelukkig niet zo. Ze hadden bommen op een fabriek naast het ziekenhuis gegooid. Toen de sirenes het einde van het alarm afkondigden, duurde het dus maar kort tot de gewonden werden binnengedragen. Ik vind het zo laf om onschuldige burgers vanuit de lucht te doden!’ ‘Het kan nog erger. Ik heb het meegemaakt dat de tommy’s expres bommen op ziekenhuizen gooiden’, zegt Otto. ‘Dat is wat ze doen. Als je in Berlijn gaat kijken, snap je meteen waarom er oorlog is. Het zijn gewoon barbaren. Ze heb -
19 ben een groot deel van onze hoofdstad in puin gegooid, gewoon huizenblokken waar oude mensen en kinderen wonen. Het maakt hun niet uit dat er duizenden mensen omkomen.’ ‘Ben je in Berlijn geweest?’ ‘Ik ben er een aantal keer doorheen gekomen op weg naar het front. Dan zie je de verwoestingen. Het is een keer gebeurd dat de trein stilstond door een bombardement en dat we snel een schuilplaats moesten zoeken. Ik kon net op tijd ergens naar binnen gaan. En als je dan al die vrouwen en kinderen ziet zitten!’ ‘Zie je ertegenop om weer naar het front te gaan?’ vraagt Erika. Ze wordt rood als ze merkt dat de anderen niet op haar vraag ingaan. Ze pakt gauw haar glas melk en neemt een slokje. Na een stilte zegt zijn moeder: ‘Otto, ik vind dat ze je veel te gauw terugsturen. Je wonden zijn nog niet eens helemaal genezen. Er hoeft maar iets te gebeuren of ze gaan weer open.’ ‘Stop daarover, moeder!’ zegt Otto met harde stem. ‘We hebben het vaker hierover gehad. Mijn kameraden aan het front zijn blijven vechten tegen het communistische mon - ster. Zou ik dan niet teruggaan omdat ik nog een beetje pijn voel?’ Zijn moeder bijt op haar lippen, kijkt even op alsof ze iets wil zeggen, zwijgt en begint dan toch te praten. ‘Otto, ik ben heel erg geschrokken van je angstdromen. Je ogen stonden zo … eh …’
20 ‘Moeder, een droom is iets heel anders dan de werkelijk- heid. Ik zal blij zijn als ik weer naar mijn kameraden kan gaan, liever vandaag dan morgen.’ Otto’s vader staat op. ‘Ik ga even bij de koeien kijken’, zegt hij. Otto volgt zijn voorbeeld en vraagt Erika om mee te gaan. De koeien staan in een schemerige stal waar enkele raam - pjes voor wat licht zorgen. De meeste liggen te herkauwen, andere staan rustig en kijken hen lodderig aan. Otto loopt naar de derde koe op rij en geeft het dier een klapje op haar kop. ‘Dit is mijn lievelingskoe’, zegt hij. ‘Ze geeft de meeste melk en ze melkt ook nog eens gemakkelijk.’ ‘Maar jij kunt ook goed melken’, zegt zijn vader, die een bezem gepakt heeft en wat hooi terug naar de koeien veegt. ‘We doen weleens een wedstrijdje wie het snelste kan melken’, verduidelijkt hij voor Erika. ‘Tot een paar jaar geleden won ik meestal, maar tegenwoordig is Otto me de baas .’ ‘Dat geeft toch niet’, zegt Erika. ‘Natuurlijk geeft dat niet’, zegt Otto’s vader, terwijl hij op de bezem leunt, ‘ik vind het juist fijn. Ik weet dat ik een goede opvolger krijg met hart voor het vee. Ik weet niet of je het interessant vindt, maar Otto kan je gerust een kwartier lang over één koe vertellen. Zoek de koe maar uit.’ ‘Laten we dat nu maar niet doen’, zegt Otto met een schuin lachje.
21 ‘Dan laat ik jullie hier maar even alleen’, zegt zijn vader. Otto hoort zijn vader weglopen. De deeldeur slaat dicht. Dan is er alleen nog het zware ademen van de koeien en het gezicht van Erika. Hij kijkt naar haar en zij kijkt naar hem. Hij slaat zijn ogen neer en zij slaat haar ogen neer. ‘Erika’, zegt hij. ‘Wat is er, Otto?’ antwoordt zij. ‘Ik weet niet hoe ik het zeggen moet.’ ‘Wat wil je zeggen?’ ‘Mijn vader heeft het er tegenwoordig vaak over dat hij hoopt dat ik de boerderij zal overnemen. Dat wil ik graag doen als ik terugkom van de oorlog.’ ‘O’, zegt Erika. Otto neemt ineens haar hoofd tussen zijn handen en hij buigt naar voren om een kus op haar lippen te drukken. Erika schrikt ervan en trekt snel haar hoofd terug. ‘Erika, ik houd van je,’ zegt Otto, een beetje onbeholpen. ‘Ik houd ook van jou, Otto, maar ik durfde het niet te laten merken. Ik wist dat je de plicht voor het vaderland voorop - stelt en wilde je daar niet van afhouden.’ ‘Daar ben ik heel blij …’ ‘Jij moet volgende week weer gaan en dan …’ ‘Wacht je op me?’ ‘Ik zal op je wachten, Otto, wat er ook gebeurt.’ ‘Zien we elkaar deze week nog?’ ‘Jazeker, graag.’ ‘Neem je dan een foto van jezelf mee, zodat ik die kan mee - nemen naar het front?’
22 ‘Wat wil je ermee doen?’ ‘Ik wil de foto graag bij me hebben en er gewoon naar kijken. Dat doen mijn kameraden die een meisje hebben allemaal. Het doet goed te weten dat we een vriendin heb - ben die thuis op ons wacht en met wie we het leven kunnen delen na de oorlog.’ Otto ziet hoe Erika begint te blozen, waarna ze haar ogen naar beneden slaat. ‘Otto, ik zal altijd op je wachten, wat er ook gebeurt. Op mij kun je aan, wees daarvan verzekerd. Maar nu moet ik echt gaan.’ Hij doet hoffelijk de deeldeur voor haar open en kijkt haar lang na als ze wegloopt. Wat heeft hij het getroffen! En wat is hij een domoor dat hij niet eerder gemerkt heeft dat Erika verliefd op hem is. Woensdagavond komt Erika al als hij bezig is met het mel - ken van de laatste koe. Zijn vader, die meehelpt met het melken, is de eerste die haar ziet en groet haar. ‘Je bent snel weer terug’, zegt hij met een lachje. ‘Ik kom voor uw zoon’, zegt ze glimlachend. ‘Je komt op een verkeerd moment. Nu heeft hij zijn uniform niet aan, zoals zondag uit de kerk, maar is hij gewoon in zijn werkkleren’, zegt hij met een knipoog. ‘Dat maakt me niets uit.’ Otto komt achter de koe vandaan, met een emmer vol schuimende melk. Hij giet de melk voorzichtig door de trechter om gezeefd te worden. Dan kijkt hij naar Erika en zegt: ‘Zaken gaan voor het meisje.’ Hij knipoogt naar haar.
23 ‘Zal ik weer gaan?’ vraagt Erika, en ze draait zich al half om. ‘Neenee, dat is niet de bedoeling! Ik moet het werk nog even afmaken en kom zo dadelijk binnen. Ga maar vast naar binnen, daar zal mijn moeder je wel ontvangen.’ Erika loopt naar de kamer, waar mevrouw Schmidt kof - fie aan het zetten is. Ze heeft de waterketel van de kachel gepakt en giet het kokende water in de koffiepot. Erika geniet van de koffiegeur. Ze blijft even bij de deur staan, tot - dat Otto’s moeder haar ziet. De vrouw kijkt verrast op, zet de waterketel direct weg en komt naar haar toe. ‘Wat ben ik blij dat jij er bent. Ga zitten en maak het je gemakkelijk tot Otto en vader binnenkomen. Doe je jas maar uit, ik hang hem even voor je op.’ Erika geeft haar jas aan Otto’s moeder, die hem naar de hal brengt. Erika gaat aan tafel zitten. ‘Ik zie er zo tegenop dat Otto weer naar het front moet’, zucht Otto’s moeder. ‘Ze zeggen dat er heel veel soldaten sneuvelen. En dan zit hij ook nog eens bij de SS. De soldaten van de Waffen-SS hebben het het moeilijkst van allemaal. Ik denk dat Otto wel een goede soldaat is. Hij is nooit bang geweest en ging voorop als het nodig was. Toch is er maar één kogel nodig om hem te treffen. Soldaten die in Rusland sneuvelen, komen niet eens thuis maar worden gewoon daar begraven. Hier in het dorp zijn ook al verschillende jongens gesneuveld en geen van allen zijn ze hier begraven. De ouders krijgen alleen maar een berichtje dat hun zoon er niet meer is. Ze kunnen niet op de begraafplaats gaan kijken. Dat lijkt me zo verschrikkelijk. Ik ben zo blij dat hij nu
24 een vriendin heeft, dat jij zijn vriendin bent, Erika. Dat zal hem voorzichtig doen zijn.’ ‘Maar jullie wachten toch ook op hem en hij zal toch voor - zichtig doen voor jullie?’ ‘Dat is anders. Als er een meisje wacht, is er iemand met wie je de toekomst kunt delen. Wij worden ouder, maar Otto heeft nog een heel leven voor zich. Hij moet nu vechten; dat kan niet anders, want het vaderland is in gevaar. Maar als hij terugkomt, kan hij de boerderij overnemen en een goed bestaan opbouwen. Otto is boer in hart en nieren. Als …’ Ineens stopt de boerin met praten en kijkt ze met vochtige ogen voor zich uit. ‘Ik zeg veel te veel. Ik weet niet waarom ik het aan jou ver - tel. Ik ben zo bang dat hem iets ergs overkomt aan het front … Of dat hij door de Russen gevangengenomen wordt en naar Siberië moet en dan nooit meer terugkomt.’ ‘Otto heeft mij verteld dat hij zich in Hamburg moet melden bij een kazerne voor het opleiden van rekruten. Dat is toch niet gevaarlijk?’ zegt Erika om haar te troosten. ‘Dat kan wel zijn, maar het is van korte duur. Daar blijft hij niet. Otto heeft aan het front gevochten. Zulke mensen hebben ze nodig. Ik geloof er niets van dat hij daar lang blij f t .’ ‘Misschien is de oorlog wel over voordat hij naar het front gaat .’ De boerin kijkt haar verschrikt aan, kijkt dan snel de kamer rond of iemand anders het gehoord kan hebben en zegt:
25 ‘Wees voorzichtig met je woorden. Oh, ik hoor iets, daar zal Otto zijn.’ Als Otto en zijn vader binnenkomen, zegt zijn moeder: ‘Jullie zullen wel aan de koffie toe zijn.’ Otto heeft zich al kunnen verkleden. Hij draagt nu het zwar - te uniform, het uitgaanstenue van de SS, dat hij ook in de kerk aanhad. Het doet hem goed te zien dat Erika bewonde - rend naar hem kijkt. De rest van de avond zitten ze gezellig bij elkaar. Ze drinken hun koffie en praten over de boerderij, over etenswaren die niet meer te verkrijgen zijn, over de familie en ook over het gezin van Hermann. ‘Ik zie uw nichtje Julia bijna nooit meer’, zegt Erika. ‘Ze werkt bij de luchtbescherming in de stad’, zegt Otto’s moeder. ‘Ze heeft onregelmatige diensten. Haar zus Sophie heeft een kantoorbaan in de stad. Hierdoor komt er toch geld genoeg binnen voor het gezin. Hun vader doet niet veel meer op de boerderij en hij heeft al veel vee moeten opruimen. Ik vraag me af wat er van hun boerderij terecht - komt. Als Hermann terugkomt, moet hij weer helemaal opnieuw beginnen.’ ‘Het is Bernd zijn eigen schuld’, zegt vader. ‘Ik snap niet hoe mijn zus zo dom kon zijn om met hem te trouwen. Hij kwam uit een ander dorp en ik wist vanaf het begin al dat hij hier niet paste. Nou, je hebt het gezien. Hij ging tegen de Führer in, de enige in het dorp. Je hebt gezien wat ervan terecht - gekomen is.’
26 ‘Maar daarom is het toch wel jammer dat het slecht gaat met die mooie boerderij’, zegt moeder. ‘Op deze plaats heeft het voorgeslacht eeuwenlang gewoond. Het zou toch vreselijk zijn als daar anderen gaan wonen?’ ‘Ja, dat vind ik ook, vrouw’, beaamt Heinz Schmidt. ‘Ik vind het veel erger dat andere volkeren ons land binnen - komen’, zegt Otto. ‘Maar ik zal alles op alles zetten om hen te verdrijven.’ ‘Zo is het maar net’, knikt zijn vader. Na de koffie haalt de moeder van Otto een paar appels tevoorschijn, die ze in de kelder bewaard heeft. Ze schilt ze zorgvuldig en geeft iedereen om de beurt een stukje. Als de appels op zijn, zegt Otto: ‘Ik moet er morgen weer vroeg uit om de koeien te melken’, waarna hij Erika aankijkt. Ze begrijpt wat hij bedoelt en staat bijna direct op. De moeder van Otto haalt Erika’s jas. ‘Doe de knopen goed dicht, want het is koud buiten’, zegt ze erbij. ‘Zullen we nog even naar mijn kamer gaan?’ vraagt Otto. Erika kijkt haar ogen uit in Otto’s kamer. Haar oog valt het eerste op de hakenkruisvlag van zeker twee meter lengte. Daarna kijkt ze naar de portretfoto van Hitler en naar de zwart-witafbeelding van de adelaar met zijn uitgespreide vleugels. Op een stoel liggen de Hitlerjugend-kleren en op een tafeltje ligt een mes. Ze neemt het in haar hand en bekijkt het. Het heft heeft een geribbeld, zwart oppervlak met in het midden een rood-wit plaatje met het hakenkruis. Op het mes staat Blut und Ehre . ‘Heb je nog aan de foto gedacht?’ vraagt Otto.
27 ‘Natuurlijk heb ik eraan gedacht. Wat dacht jij dan?’ ‘Laat eens kijken dan.’ Erika haalt de foto tevoorschijn, die in een envelop in haar jaszak zit, en laat hem aan Otto zien. Otto klakt met zijn tong. ‘Dat is een prachtige foto, Erika’, zegt hij, terwijl hij zijn hand uitstrekt om de foto in ont - vangst te nemen. Hij bekijkt hem aandachtig. Erika is iets jonger dan ze nu is, maar zeker zo knap. De foto is zo te zien bij een fotograaf gemaakt. Erika had voor de gelegenheid blijkbaar haar mooiste kleren aangedaan. Ze kijkt met een strak gezicht in de lens. Wat heeft ze sprekende ogen! Otto vergelijkt ze met haar ogen nu. Erika ziet het en begint te lachen. ‘Ik zal voorzichtig met de foto zijn en je deze weer terug - geven als ik terugkom’, zegt Otto opgewekt. ‘Maar ik kan je niet beloven dat er helemaal geen vouw in komt te zitten, want soms gebeurt het dat je ineens in actie moet komen.’ ‘Dan krijg je een nieuwe van me’, zegt Erika. Hij geeft haar op zijn beurt een foto van hem. De foto is ook al een tijdje geleden gemaakt, maar het is de mooiste die hij heeft. Hij staat er kaarsrecht op, in zijn zwarte uniform, de rode band om de arm en de SS-tekens op de epauletten. Zijn ogen komen juist onder de klep van de pet met de adelaar en het doodshoofd vandaan. Hij merkt dat ze blijft kijken en wordt er blij van. Dan neemt Otto haar gezicht tussen zijn handen en kijkt hij haar ernstig aan. Hij vraagt: ‘Weet je zeker dat je op me zult wachten tot ik terugkom?’
28 ‘Jazeker, Otto, ik heb al jaren van je gehouden zonder dat jij het wist en ik zal altijd van je blijven houden. Als je terug - komt, gaan we trouwen en dan gaan we hier op de boerde - r ij wonen.’ ‘Dat doen we’, zegt Otto. ‘Zie ik je zondag nog?’ ‘Ja natuurlijk.’ Otto buigt zijn gezicht naar dat van Erika en hij drukt een kus op haar voorhoofd. ‘Die kus is het symbool van mijn trouw’, zegt hij. Het afscheid komt echt dichtbij. Otto zit in huis in zijn zwarte SS-uniform. Zijn pet ligt op de tafel en op de vloer staat een grote tas waarin hij zijn ande - re spullen heeft opgeborgen. Er zitten ook etenswaren van de boerderij bij. Daar heeft zijn moeder voor gezorgd. Zij kan zich niet goedhouden tijdens het afscheid. Haar gezicht staat voortdurend verdrietig en soms moet ze moei - te doen om niet te snikken. Ook Erika is in een gedrukte stemming. Otto’s vader laat niet merken wat hem bezig - houdt. Otto haalt de foto uit de borstzak van zijn jasje en geeft Erika een knipoog. Ze knipoogt een beetje verlegen terug. Daarna doet hij de foto voorzichtig weer terug, kijkt op de klok en knikt dat het tijd is om te gaan. Hij staat op, pakt zijn tas en loopt naar de deur. De andere drie volgen. Buiten staan paard-en-wagen al klaar. Vader zal hem naar het station in de stad brengen en stapt al op de bok. Voordat Otto op de wagen klimt, draait hij zich eerst om
29 naar zijn moeder, die hem stevig omhelst en begint te hui- len. ‘Pas op jezelf’, zegt ze wel drie keer achter elkaar. Otto maakt de armen van zijn moeder langzaam los en loopt naar Erika toe. Hij slaat zijn armen om haar middel heen en geeft haar een stevige, maar korte kus. Zo probeert hij te voorkomen dat ze ook begint te huilen. ‘Ik zal aan je denken’, zegt hij, terwijl hij op zijn borstzak klopt. Ze kust hem terug en zegt: ‘En ik zal aan jou blijven denken!’ Dan stapt Otto op de wagen. Zijn vader geeft het paard een tikje met de leidsels en de wagen zet zich langzaam in beweging. Erika en Otto’s moeder lopen een stukje mee tot aan het einde van de uitrit. Dan klakt vader een keer met zijn tong en begint het paard te draven. De twee vrouwen blijven staan kijken totdat ze de bocht om gaan.