5 1 L oïs strikt de veters van haar wandelschoenen. Als ze het slot van de deur omdraait, glijdt er een glimlach over haar gezicht. Even staat ze stil en heft haar gezicht naar de herfstzon. Je zou niet zeggen dat het al ver in het najaar is. In stevige stap gaat ze de straat uit, de hoek om. Nu staat ze aan de rand van de polders die zich uitstrekken achter de stad. Alles is nog nieuw en fris als de dag pas begint. Hier houdt ze zo van: eerst een pittige wandeling voordat ze aan het werk gaat. Zo raakt haar hoofd leeg, en kan het worden gevuld met illustratie-ideeën voor het kinderboek dat ze gisteren heeft gelezen. Maar of haar hoofd nú leeggemaakt kan worden, dat betwijfelt ze. Sinds een week of wat geleden is alles anders, al ziet de wereld er nog hetzelfde uit. De knotwilg boven de sloot buigt nog net zo diep als eerder en bij de manege lopen dezelfde donkerbruine paarden. Maar de wereld van René en haar is radicaal veranderd en bestaat nu uit verwachten. Niet te geloven dat zich een piepklein wezentje in haar begint te vormen. Vervult dit iedere moeder in wording met zo’n diepe verwondering en blijdschap? Het kan ook anders, toch? Maar René en zij zijn ongecompliceerd blij.
6 Het kindje is welkom, ook al voelt ze zich iedere morgen wat futloos en misselijk. Dat hoort er gewoon bij. Eenmaal op de polderweg betrapt ze zich erop dat ze loopt te neuriën. Wat geeft het, niemand hoort haar. Dan wordt ze zich ervan bewust dat Eén haar wél hoort. Ze zet de kraag van haar jack op en wordt stil. René is minstens zo blij als zij. ‘Misschien wordt het een kleine Lolo’, plaagde hij. ‘Een meisje als jij: lekker pittig en bijdehand. ’ ‘Of een Renétje’, kaatste zij terug. ‘Rustig, stabiel en met een humeur dat niet stuk te krijgen is. ’ ‘Als alles goed mag gaan, maakt het niet uit’, vond hij uiteindelijk nuchter. Natuurlijk gaat het goed. Stel je voor: zo’n ventje als Diederik, van Liselot en Wiebe. Ze is altijd al dol op hem geweest. Of een meisje als hun Myrthe van nog geen half jaar. Zij kan je zo aandachtig observeren met haar zwarte kijkers. ‘Hé zusje!’ Liselot komt haar tegemoet f ietsen, met Die - derik en Myrthe in de baboe. Loopt ze juist aan hen te denken … Diederik begint op slag te stralen omdat hij zijn tante zo onverwacht ziet. Liselot staat nu naast haar f iets. ‘Ik wilde even dat receptenboekje afgeven, waarover wij het pas hadden’, zegt ze. En dan, grappig fronsend: ‘Alleen afgeven, want woensdag is jouw werkdag. ’ ‘Nu was ik nog aan de wandel. ’ Het is een ongeschreven wet: dinsdag, woensdag en don - derdag zijn haar werkdagen, die ze als freelance-illustrator aan de tekentafel doorbrengt. Dan kan ze dus geen andere
7 dingen doen. Ze moet een strakke planning aanhouden, want van haar twee vaste uitgevers krijgt ze veel werk aangeboden en dat wil ze graag zo houden. Ze kijken elkaar even aan en in Liselots blik komt iets peilends. ‘O ja, jij gaat voor je werkdag wandelen. Dat je dit zo strak volhoudt, meid. ’ ‘De rest van de dag zit ik binnen. Even lekker bewegen is f ijn, joh. ’ Loïs wordt wat onzeker door de blik van haar zus. ‘Wat liep je blij te kijken, toen ik aan kwam f ietsen. ’ Lot en zij zijn ontzettend hecht met elkaar; er zijn maar weinig dingen die ze niet met elkaar delen. Nu valt ze echt door de mand. Ze heeft Lot de laatste tijd alleen via de telefoon gesproken, anders had haar zus vast al veel eerder haar blijdschap gezien. ‘Ik ben ook superblij. ’ Loïs voelt zich stralen. Wat nu? René en zij wilden het nog een poosje stilhouden. Van - zelfsprekend zouden ze het daarna eerst aan hun ouders vertellen, dan pas aan anderen. Diederik steekt een mollig handje naar haar uit. ‘Tante Lo!’ Zijn ogen schitteren haar tegen en dat maakt haar nog zachter. ‘Snap je het, Liselot? ’ ‘Is … Ben je zwanger? ’ Loïs kan alleen maar knikken. En Liselot, die normaal niet zo snel haar gevoelens durft te tonen, trekt haar naar zich toe en geeft haar een knuffel. ‘Mijn kleine zusje krijgt een baby. ’ Haar stem klinkt minder vast dan gewoonlijk. En dan springen er bij Loïs zomaar tranen in de ogen. ‘Tante Lo huilen? ’ vraagt Diederik wat benauwd. Oei, een ventje van nog geen drie beseft niet dat ook van blijdschap
8 de tranen in je ogen kunnen springen. Loïs neemt gauw zijn handje in de hare. ‘Tante Loïs is blij. Mama en ik praten daar nu over. Ik geloof dat ik nog een snoepje in mijn jaszak heb. ’ Ze tovert een rol Mentos tevoorschijn. Terwijl ze die ook aan Liselot voorhoudt, breekt haar lach alweer door. ‘Het is nog heel in het begin. Wil je erover zwijgen, ook thuis niks vertellen? Wij willen dat graag zelf doen. ’ ‘Natuurlijk. ’ Haar zus kijkt bijna schuldbewust. ‘Misschien had ik niets moeten zeggen. Maar ik herinner mij nog heel goed die speciale blijdschap tijdens mijn eerste zwanger - schap. En de vreugde spatte je ogen uit. ’ ‘Is het echt zo duidelijk te zien? ’ ‘Wat geeft dat? Hé, ik moet op tijd bij De Klimboom zijn, dus ik ga verder, maar we hebben het er nog over. ’ ‘School’, knikt Diederik. Loïs kijkt Liselot na, als die in de richting van de peuter - speelzaal f ietst. Het receptenboekje zijn ze allebei vergeten, bedenkt ze. Misschien vindt ze het bij thuiskomst op de deurmat. Fijn dat ze dicht bij elkaar wonen. En toch ook weer niet zó dichtbij dat hun levens dooreen lopen. Dat zou niet gezond zijn. Het feit dat Liselot in de buurt woont, heeft er wel toe bijgedragen dat zij zich na hun trouwen zo snel kon settelen in Ameldinge, bedenkt ze. En René helpt er ook aan mee dat ze zich hier meteen thuis is gaan voelen. Met hem zou ze waarschijnlijk zelfs op een f latje gelukkig zijn. Even stelt ze zich dit voor: contact met de wolkenlucht, niet met de woonomgeving. Nee, toch maar niet. Ze hebben nu een leuke hoekwoning met een aange - bouwde garage, die omgebouwd is tot atelier. Al werkend
9 kijkt ze daar uit op de grote achtertuin. Zijn ze niet rijk gezegend? Niets is vanzelfsprekend, al denk je dat soms wel. Bij de Oude Rijksweg keert ze terug. Nu moet ze echt naar huis en aan de slag. Nog steeds staan de paarden bij het hek. Het veulen, dat in het voorjaar geboren is, heeft zich bij hen gevoegd. Vertederd staat ze even naar dit tafereel te kijken. Vader, moeder en kind. Een gezin. ‘Jij kunt je altijd helemaal verliezen in je werk’, zegt René weleens als ze zit te tekenen of aan het schilderen is. ‘Dat vind ik zo knap van jou. ’ Dat gaat vanzelf, gelooft Loïs. Heeft ze niet de mooiste baan die er bestaat? Als oproepkracht springt ze soms in bij een ontwerpbureau in de stad, maar dit werk – het illustreren – heeft haar hart. Ze schuift het receptenboekje, dat ze inderdaad op de deurmat vond, opzij. En ja, dan verliest ze zich weer totaal, vergeet dat het kof - f ietijd is en werkt geconcentreerd door. Zelfs de blijdschap raakt iets op de achtergrond, nu ze bezig is een meisje te tekenen dat in een Syrisch vluchtelingenkamp woont. Al lezend kon ze zich gisteravond sterk inleven in de bele - venissen van dit tienjarig kind. Haar f ineliner blijft even hangen boven het vel papier. Wat is er veel onrecht en verdriet op de wereld. Hoe kunnen zulke vluchtelingetjes uitgroeien tot stabiele volwassenen? En zo krijgt Jamila een eigen gezicht. De uitdrukking in haar blik wordt een tikkeltje treurig. Ja, zo moet het. Dan rinkelt haar telefoon. Loïs belandt met een soort sneltreinvaart vanuit het overvolle rommelige vluchtelin -
10 genkamp in het Hollandse Ameldinge, gewoon met een pen in haar hand. Het is ma, ziet ze op het schermpje. Ze moet wel iets bijzonders hebben, want anders belt zij niet op haar werk - dagen. ‘Ha ma, met Loïs. ’ ‘Hallo meis, hoe is het? ’ Lastige vraag nu. Ze voelt zich weer als vanmorgen onder Liselots blik. ‘’t Is hier best. Ik heb vanmorgen al genoten van deze prachtige herfstdag. ’ ‘Volgens mij verslijt jij ieder half jaar een paar wandel - schoenen. ’ ‘Niet overdrijven. Hoe gaat het met jullie? ’ Klonk ma echt een beetje geforceerd opgewekt of leek dat maar zo? ‘Gaat wel, Lo. Ik wilde je er gewoon even over bellen. ’ ‘Vertel. ’ Ze rolt de bureaustoel naar achteren om letterlijk afstand te nemen van Jamila. ‘Guus zit al twee dagen thuis. ’ ‘Guus? Is hij ziek? ’ Ma’s stem neemt duidelijk hoorbaar in volume af als ze zegt: ‘Ik geloof dat hij oververmoeid is. Het zal mij niks verbazen als hij tegen een burn-out aan zit. ’ Loïs heeft even geen woorden. Allerlei gedachten f litsen door haar hoofd. De laatste keer dat ze de tweede man van haar moeder ontmoette, was hij wat stil en minder ener - giek dan anders. Maar ze heeft er niet lang bij stilgestaan en was het alweer vergeten. Ze bijt op haar lip. Zou ze het ook meteen vergeten zijn als het ma betrof ? ‘Wat naar voor hem, ma. ’ ‘Hij verzweeg dat het op school niet zo lekker ging. ’
11 Dat is niets voor Guus, weet Loïs. Het huwelijk van haar moeder en hem is supergoed, je hebt maar een half oog nodig om dat te zien. Zij hebben geen geheimen voor el ka ar. ‘En daarom had ik dit niet verwacht. Ik merkte wel dat hij het de laatste tijd op school pittig vond, maar wat wil je. Hij is bijna zestig. Bovendien hebben ze in de loop der jaren allerlei bijbaantjes naar hem toe geschoven. Guus zegt nooit nee. ’ Mam klinkt verontwaardigd. Onwillekeurig glimlacht Loïs. ‘U heeft gelijk. Hij straalt ook altijd zo veel enthou - siasme voor zijn vak uit. ’ ‘Ja, maar docent zijn in het praktijkonderwijs kost veel energie, al ben je nóg zo sociaal. ’ ‘En nu? ’ ‘Vanmorgen is hij naar de huisarts geweest. De eerste weken mag hij niet werken, alleen dingen doen die ont - spannen. ’ ‘Gelukkig heeft hij veel hobby’s. ’ ‘De fut om daar iets mee te doen, ontbreekt zelfs. Met veel moeite heb ik hem de deur uit gekregen om wat boodschappen te halen. Ik heb hem geadviseerd er een wandeling aan vast te knopen. Vandaar dat ik nu even rustig kan bellen. ’ Het klinkt bijna alsof ze een complotje vormen. ‘Zullen we zaterdag langskomen? ’ ‘Dat vind ik f ijn. ’ ‘Ik overleg met René. Zou Guus het wel f ijn vinden als ik … als we komen? ’ Hoorbaar tikken de seconden weg. Loïs is ervan overtuigd dat ma de achtergrond van haar vraag begrijpt.
12 ‘Natuurlijk, hij waardeert dat zeker. Als het te druk en vermoeiend wordt, geeft hij dat zelf wel aan. Zo is Guus. ’ ‘Goed, u hoort nog van ons. Groet Guus en zeg dat ik met hem meeleef. ’ Ze sluit af, legt de telefoon boven op het gezichtje van Jamila en staart voor zich uit. Als Guus onderuitgaat, moet er wel heel wat aan de hand zijn. O bah, ze is meteen een beetje van slag. Ze heeft tegenover hem nog altijd een soort schuldgevoel. Toen ma en hij een relatie kregen, kon ze deze stoere, sympathieke Guus niet luchten of zien, omdat hij vervelende herinneringen aan iemand anders opriep. Herinneringen die ze het liefst wegstopte. Wat heeft ze zich lang afschuwelijk onvolwassen tegenover hem gedragen. Eens kwam het zover dat ma van haar eiste dat ze hem haar excuus aanbood. Het is ook het enige excuus geweest. De verstandhouding verbeterde later. En toen René in haar leven kwam, kon ze ma ook echt aan Guus afstaan. Zou hij nog weleens aan haar gedrag den - ken? Ze heeft immers nooit openlijk uitgesproken dat het beneden peil was? Lastig. Ze werpt een blik op de klok. Bijna etenstijd. Het wordt nu niks meer met Jamila. Ze pakt de telefoon en kijkt naar het verdrietige meisjesgezichtje. Ben je tijdens een zwangerschap soms ook iets labieler? ’s Middags gaat ze met een stockfoto voor een romanom - slag aan de slag. Hierbij is ze minder af hankelijk van inspi - ratie dan wanneer ze illustreert; het ware enthousiasme krijgt ze daarvoor niet meer te pakken. Haar gedachten blijven afdwalen naar Guus. Misschien is haar houding tegenover Guus ook wel een beet -
13 je ontstaan doordat ze een vaderf iguur heeft gemist in haar kinderjaren. Heimelijk was ze weleens jaloers op schoolvriendinnetjes, die trots vertelden wat hun papa allemaal voor hen deed. Zij was samen met mama en Liselot. Een moeder met een man leek daardoor onge - woon. En al was ze al negentien toen ma met Guus op de proppen kwam, toch kon ze niet aan hem wennen. Ze had meteen geweten dat ma echt gelukkig met hem was. En Guus vond als weduwnaar weer een bodem onder zijn bestaan. ‘Guus moet iemand hebben voor wie hij speciaal iets betekenen kan’, heeft ma weleens gezegd. Nou, hij draagt haar op handen en zij wil er ook helemaal voor hem zijn. Eindelijk persen alle gevoelens zich samen in een vreemde mengelmoes. Ze besluit om iets speciaals te gaan koken en ze René blij te maken met wraps, kip en ijsbergsla. Daar houdt hij zo van. Zij anders ook, maar nu staat de lucht van de gebakken kipf ilet haar een beetje tegen. ‘Ha, mijn Lolo. ’ Ze krijgt een stevige pakkerd als René de keuken binnenkomt. ‘Hoi, hoi. ’ Ze wrijft met haar wang langs die van hem; het voelt prettig prikkelend ruw. Dan houdt hij haar een armlengte van zich af. ‘En? Zit je nog steeds op een roze wolkje? ’ Oei, voor hem kan ze nooit iets verbergen. ‘Niet de hele dag, ik heb ook hard gewerkt. ’ Ze pakt wat borden uit de kast en legt het bestek neer met meer kabaal dan nodig is. Het blijft stil achter haar. Als ze eenmaal aan tafel zitten, begint ze te vertellen over de korte ontmoeting met Liselot. ‘Ze weet het, René.
14 Maar wij hadden afgesproken het nog even voor onszelf te houden. ’ ‘Toch eruit gef lapt? ’ grijnst hij. ‘Ze vond dat ik zo blij keek en daardoor viel ik door de mand. Ze vindt het echt toppie voor ons. ’ René knikt. ‘Nou, dan kunnen we het ma en Guus beter ook maar vertellen, en mijn ouders. Tjonge Loïs, het is allemaal nog zo pril. Jullie vrouwen . . . ’ ‘Maar ik kon er toch niks aan doen dat ik blij keek? ’ Hij schiet in de lach. ‘Nee, jij kunt er niets aan doen dat je zo’n open gezicht hebt. ’ Meteen wordt hij weer serieus. ‘Het viel mij net op dat je juist een beetje ernstig keek. ’ ‘Ik zei toch dat ik niet heel de dag op een roze wolk kon blijven zitten? Ik ben druk geweest met tekenwerk. Later vlotte het niet meer en toen ben ik nog met een roman - cover bezig geweest. Dat ging ook niet echt lekker. ’ ‘Waardoor? ’ Ze legt haar bestek neer en staart hem in opperste ver - bazing aan. Pas zei iemand uit hun kerkelijke gemeente dat je met René zo f ijn kunt praten. Hij voelt je zomaar aan. Sinds hij als ouderling bij diverse mensen over de vloer komt, heeft ze zulke uitspraken vaker gehoord. René heeft gewoon een speciale antenne die het meteen signaleert als er iets is met mensen. Nu zou het wel handig zijn als die ontvanger wat minder scherp afgesteld stond. Ze pakt haar mes en vork weer op. ‘Ma belde en vertelde dat Guus ziek is. ’ Ze steekt een hap in haar mond. ‘O ja? Wat is er aan de hand met hem? ’ ‘De huisarts constateerde dat hij tegen een burn-out aan zit. Voorlopig mag hij niet werken. Hij mag alleen dingen
15 doen die ontspannen. Ma zei dat hij echter nergens zin in heeft. ’ ‘Dat is een symptoom van een burn-out, ja. ’ René schuift zijn lege bord opzij. ‘Maar ik neem aan dat je niet heel de middag hebt zitten piekeren over Guus’ ziek-zijn? ’ ‘Tuurlijk niet!’ Ze staat op om de toetjes te pakken. Dan zegt ze: ‘Ik vind het echt heel vervelend voor hem, en dan komen de dingen boven die speelden toen de relatie tussen ma en hem begon. Hoe ik me toen gedroeg en z o . ’ Meteen kan ze het puntje van haar tong wel af bijten. Waarom kan ze niks voor René verzwijgen? ‘Dat is toch afgedaan, Loïs? Ik heb je zelfs een enkele keer ‘pa Guus’ tegen hem horen zeggen. Daaruit blijkt voor hem duidelijk dat je hem hebt geaccepteerd. ’ ‘Is ook zo. Maar weet je … Nou ja, ik heb dat al eens tegen je gezegd …’ ‘Fris m›n geheugen even op? ’ ‘Dat ik er nooit openlijk op teruggekomen ben. ’ ‘Maar dan gooi je het toch open? ’ ‘Dat is het nu juist. Guus koestert geen rancune. Hij aan - vaardt alles lekker gemakkelijk zoals het komt. Maar ik zit met onuitgesproken dingen. ’ Ze veegt vlug langs haar wang. ‘Moet je daar nou echt om huilen? ’ Zijn wenkbrauwen gaan omhoog. Ze haalt haar schouders op. ‘Zeker wat labieler door de zwangerschap. ’ ‘Dat zal het dan wel zijn, maar van sorr y zeggen word je altijd beter. ’ Hij heeft het laatste woord. Ze zal nog deze avond tegen
16 mam zeggen dat René en zij zaterdag graag naar de Velu- we komen, en verder moet ze niet zeuren. Altijd ervaart ze het gevoel van thuiskomen als ze haar geboortedorp binnenrijden. Wat is ze gesteld op het plekje aan de bosrand met uitzicht op de heide. Het ouderlijk huis blijft het warme, veilige nest. Het is een poosje wat minder geweest, maar het is helemaal teruggekomen. Misschien ook wel doordat ze na hun trouwen letterlijk afstand moest nemen? Ze stapt uit de auto en inhaleert bewust de geur van thuis: dennen, herfstig bos, een zuiverheid die je in de Randstad niet kunt opsnuiven. Even blijft ze naast het geopende autoportier staan en ze ziet René glimlachen. ‘Ik kan het niet helpen, maar het ruikt hier zo lekker!’ Ze steekt haar neus omhoog. Nauwelijks heeft ze het laatste woord uitgesproken, of ziet ze hem. Hij staat aan de rand van het erf, waar de Kromme Zandweg begint. Er gaat een schokje door haar heen. Nee, dit is niet de Guus die zij kent. Zijn schouders hangen ver voorover. Een moment kijkt ze René aan. ‘Ik ga naar hem toe. ’ ‘Goed, ik loop alvast naar binnen. ’ Hij geeft een knikje, alsof hij zeggen wil: ‘Je kunt het wel, met Guus contact l e g g e n . ’ Daar is zij niet zeker van. Ze zal haar hart volgen, dat is het beste wat ze nu doen kan. Even legt ze haar hand op zijn schouder. Hé, anders doet ze zoiets nooit zo snel. ‘Ha Guus. ’ ‘Dag Loïs, zijn jullie er nu al? ’
17 ‘Het is haast vier uur’, zegt ze. ‘Ik was de tijd vergeten. ’ ‘Wij niet, gelukkig. ’ Hij ziet eruit alsof hij nachten niet geslapen heeft. ‘Het is hier koud. ’ Ze strekt haar hand uit. ‘Ik voel nu ook regendruppels. ’ ‘Ach. ’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik vind het zo beroerd voor je. ’ Ze meent het, ze meent het oprecht. ‘Nooit gedacht dat dit mij overkomen zou. ’ Hij legt twee gebalde vuisten op het tuinhek. ‘Ik voel me … Het is afschuwelijk, Loïs. ’ ‘Ja, ik geloof het. ’ Ze kijken samen over de grauwe heide. ‘Ik waai anders zomaar niet om’, gromt hij. Ze glimlacht. ‘Nee, je bent een sterke persoonlijkheid, maar je moet het niet als falen zien. Je bent toch ook maar een mens? ’ ‘Weet je wel hoe erg ik dit voor je moeder vind? ’ Hebben ze ooit samen zo’n persoonlijk gesprek gevoerd? ‘Ma kan op jou aan, maar nu zijn de rollen even omge - draaid en vangt ze jou op. ’ ‘Even? ’ fronst hij. ‘Dit is niet snel voor elkaar. O, ik baal verschr ikkelijk. ’ Het gloeit in Loïs. Ondanks zijn misère is er toch iets goeds in dit moment. Zo vertrouwelijk als nu zijn ze nooit eerder geweest. ‘Dat kan niet anders. Ik heb weleens gehoord dat een stevige burn-out allerlei gevoelens oproept: frustraties, onmacht, somberheid. Het lijkt me vreselijk moeilijk om door te maken. ’ ‘Lief dat je het probeert te begrijpen. Een collega zei deze
18 week heel laconiek: “Afstand nemen en dan opnieuw beginnen. ” Nou, die wist echt niet waarover hij het had. ’ ‘Nee, dat is ondoordacht gezwam. ’ Een tijdje staan ze zwijgend naast elkaar. Dan vraagt ze zacht: ‘Zullen we naar binnen gaan? Hier piekerend in de regen blijven staan, doet je ook geen goed. ’ Guus is stil, die middag. Hij houdt zich op de achtergrond, maar het hindert niet. Dat enkele moment daarbuiten was genoeg. Ze gelooft dat hij haar belangstelling waardeerde. Met tegenzin kijkt ze naar de mok koff ie die ma voor haar heeft ingeschonken. Die krijgt ze echt niet weg, hoewel ze anders zo genieten kan van koff ie. Ze kieskauwt op een plakje roombotercake. Zo was het ook wel heel lastig geworden om het grote nieuws geheim te houden, als ze dat gewild had. Eindelijk zet ze het lege schoteltje naast de mok. René heeft gelijk dat het nog zo pril is, maar ma en Guus moeten het echt weten. Loïs luistert stil naar ma en René. ‘Ik ga nog eens koff ie inschenken. ’ Ma staat op en stapelt wat serviesgoed in elkaar. ‘O Loïs, je koff ie is koud geworden!’ ‘Heeft u thee voor mij? ’ Haar wangen worden warm. Ma neemt haar op met dezelfde blik als Liselot, eerder deze week. Loïs’ wangen gloeien nu alsof ze koorts heeft. ‘Dat is goed’, klinkt het aarzelend. Lieve ma, ze zal nooit nieuwsgierige vragen stellen. ‘Vindt u dat niet verdacht? ’ vraagt René met een lachje in zijn stem. ‘Loïs die geen koff ie lust …’ Mam zet met een bons het dienblad neer. Enkele mokken rollen om.
19 ‘Loïs, wil je zeggen, bedoel je …’ ‘Ja, ik ben zwanger. Vinden jullie het niet fantastisch? ’ Twee armen om haar heen. Ze werpt een vlugge, wat schuchtere blik naar Guus. Hij zit zowaar te glunderen. ‘Onze Loïs wordt moeder, als alles goed mag gaan!’ Mam laat haar weer los en frommelt met een papieren zakdoekje. ‘Het is nog maar een week of zeven en daarom hadden wij het nog een poosje voor ons willen houden, maar deze week sprak ik Liselot. Ik liep blijkbaar als een stralend zonnetje over straat, en daardoor vermoedde ze wat er aan de hand was. Daarom vertellen we het jullie nu ook. ’ ‘Het is een prachtig nieuwtje. ’ Guus doet echt zijn best om blij met hen te zijn, ondanks zijn eigen sores, ziet Loïs. En dat waardeert ze.