De nacht van de biechtvader
tomáš halík de nachtvan de biecht v ader Christelijk geloof in een tijd van onzekerheid uitgeverij boekencentrum Zoetermeer
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt. www.uitgeverijboekencentrum.nl Vertaling: Peter Morée Oorspronkelijk verschenen bij uitgeverij Lidové noviny onder de titel Noc zpovĕdní - ka. Paradoxy malé víry v postoptimistické době Ontwerp omslag en beeld: Wim van de Hulst en Marion Rosendahl Vormgeving binnenwerk: Anton Sinke ISBN 978 90 239 7066 8 NUR 707 Tsjechische uitgave © 2005 Tomáš Halík Nederlandse uitgave © 2016 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elek- tronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Prediker was een wijs man en heeft het volk veel kennis bijgebracht. Hij heeft gewikt en gewogen en veel spreuken opgesteld.Prediker 12:9 Opgedragen ter herinnering aan drie wijze en trouwe dienaren van God Jiří Reinsberger († 6 januari 2004), pastoor van de Týnkerk te Praag Paus Johannes Paulus II († 2 april 2005) en frère Roger uit Taizé († 16 augustus 2005) Geschreven in de kluizenarij in Rijnland in juli en augustus 2005, van het feest van de heilige Benedictus tot het feest van Teresia Benedicta van het Kruis (Edith Stein), patronen van Europa.
Nah ist Nabij is Und schwer fassen der Gott En moeilijk te vatten de god Wo aber Gefahr ist, wachst Waar echter gevaar is, groeit Das Rettende auch het reddende ook Friedrich Hölderlin Maar hij zei: ‘Je hebt niet meer dan mijn genade nodig, want kracht wordt zichtbaar in zwakheid. (...) In mijn zwakheid ben ik sterk’. 2 Kor. 12:9-10 In de geschiedenis van de mens, deze verpersoonlijking van mogelijkheden, zijn de voortdurende veranderingen het belangrijkst, veroorzaakt door onzichtbare en onvoorziene krachten. (...) De verduistering van het Godslicht is geen uitdoving; morgen kan wat tussenbeide trad geweken zijn. Martin Buber
inhoud Woord vooraf 8 1 De nacht van de biechtvader 11 2 Geef ons een klein geloof 25 3 Kom, Koninkrijk van het onmogelijke 31 4 Het vermoeden van de aanwezige 40 5 Over de discretie van het geloof 53 6 De beproevingen van de gelovige wetenschapper 64 7 De vreugde niet God te zijn 77 8 Daarheen en weer terug 89 9 Een konijn dat vioolspeelt 101 10 God weet waarom 118 11 Het leven in het gezichtsveld 126 12 Ik schreeuw: Geweld! 134 13 Jona’s teken 147 14 Het gebed van vanavond 156 15 Waarom lachte Sara? 162 16 Christendom van de tweede adem 172
8 Woor d voor a f Kort na de Fluwelen Revolutie, in 1994, trad de rooms-katholieke theo- loog en priester Tomáš Halík in het KRO-programma Kruispunt op. Het was vermoedelijk de eerste keer dat hij op de Nederlandse televisie was. Het programma ging over de ondergrondse kerk – dat deel van de kerk dat tijdens de communistische overheersing in de illegaliteit leef- de, met in het geheim gewijde priesters en bisschoppen, en vooral met een hele andere opvatting over kerkelijke hiërarchie. In het programma speelde op de achtergrond de vraag mee of deze groep, die nu uit de ille- galiteit getreden was en in een gespannen verhouding met de hiërarchie van de officiële, ‘bovengrondse’ kerk stond, een soort Tsjechische Acht Meibeweging was.Tijdens de opnames werd al snel duidelijk dat hier iemand aan het woord was, die uit een hele andere Rooms-Katholieke Kerk kwam, mij- lenver van de Nederlandse. Halík reageerde gepikeerd op suggesties dat het ging om een conflict tussen de basis en de top van de kerk. Nu, na de Val van de Muur, moest de kerk juist opgebouwd worden door haar autoriteit in de samenleving aan de Poolse paus Johannes Paulus II te ontlenen. Hij had immers een leidende rol gespeeld in de ondermijning van het communistische regime. De ondergrondse kerk was geen reac- tie op de situatie binnen de kerk, maar juist op die buiten de kerk, op de onderdrukking van de kerk door de communistische dictatuur. Halík was zelf in het geheim gewijd en kon tot 1990 zijn priesterambt niet openbaar uitoefenen, maar hij had nauw contact onderhouden met de bovengrondse, officiële kerk. Zo behoorde hij tot de inner circle rond kardinaal Tomášek, die in de loop van de tijd steeds kritischer was ge- worden tegenover het regime. Samen met nog een aantal andere leken en geestelijken speelden ze direct na de val van het regime een leidende rol in de kerk. Maar ook werd snel duidelijk dat deze groep met hun open, oecumenische en tolerante instelling een minderheid vormde in de eigen kerk, die snel tegen een muur van onbegrip en afwijzing aanliep.
9 De vertrouwelingen van Tomášek waren allerminst representatief voor de Tsjechische kerk. Zij hadden onder het communisme, in een gedwongen politieke en maatschappelijke isolatie, specifieke ervaringen opgedaan in de samenwerking met andersdenkenden en andersgelovi- gen in kringen van de dissidentenbeweging Charta 77. Juist die waren niet welkom in de kerk die instinctief behoedzaam en defensief reageer - de op de veranderingen in de samenleving. Dat dat een pijnlijke ont- dekking was, wordt wel duidelijk in hoofdstuk 9 van dit boek. Halík zelf was korte tijd secretaris van de bisschoppenconferentie en doceerde aan de Katholieke Theologische Faculteit, maar werd snel gedwongen deze posten te verlaten. Hij kon alleen nog werken in de periferie van de kerk, als studentenpastor en binnen de zogeheten Christelijke Academie. Dat betekende niet dat zijn invloed op het kerkelijke en maatschap- pelijke leven daarmee voorbij was. Integendeel, in de rol van een ‘libero’ kon Halík wellicht meer zichtbaar zijn dan binnen de kerkelijke structu- ren. Hij adviseerde paus Johannes Paulus II en president Václav Havel, hij nam doortastende initiatieven in de interreligieuze dialoog. Meer dan wie ook werd hij binnen de Tsjechische samenleving het bewijs dat de Rooms-Katholieke Kerk niet alleen maar een gesloten, wereldvreemd en machtsbelust instituut is, en dat iemand als hij als vertegenwoordiger van de kerk een zinnig woord te zeggen heeft over vragen over samen- leving en zingeving. Om in die positie te blijven, balancerend tussen de zeer ontkerkelijk- te Tsjechische samenleving en de bange, conservatieve Rooms-Katho- lieke Kerk, moest Halík zijn loyaliteit aan de kerk voortdurend duidelijk maken. Het gevolg daarvan is dat Halík voor een Nederlandse lezer, ook als die van katholieke huize komt, een echt katholiek profiel draagt. Dat constateerde Wim Dekker al in het voorwoord tot Geduld met God . Hij kan harde kritiek uiten op de kerk (in dit boek vaak explicieter geformu- leerd dan in het latere Geduld met God ), maar zal tegelijk ook altijd een zeker begrip hebben voor wat of wie hij bekritiseerd. Aan de andere kant moet hij ook steeds benadrukken, dat hij zelf deel uitmaakt van de Tsjechische samenleving die om historische en politieke redenen een merkwaardige vorm van allergie voor de publie- ke aanwezigheid van religie heeft. Halík wijst die niet af, maar neemt haar als uitgangspunt voor zijn theologisch-pastorale overwegingen. Vanuit zijn ervaringen als psychoanalyticus ziet hij de allergie als een uiting van een trauma dat een reële basis heeft en iets representeert dat
10 in de westerse cultuur gaande is. Vanwege dit uitgangspunt is Halík één van de weinige theologen van vandaag die een breed publiek, ook buiten de kerk, weten aan te spreken. Dat zijn gedachtegoed ook in Nederland aanslaat, is voor hem een grote genoegdoening. Hij bezocht Nederland voor het eerst in 1967, de hoog- tijdagen van omwenteling die zich in de Nederlandse Rooms-Katholie- ke Kerk voltrok. Voor Halík was de ontmoeting met in zijn ogen bijna revolutionaire sfeer schokkend, zo beschreef hij later. Schillebeeckx, de God-is-dood-theologie, de kritiek op het celibaat en op het kerkelijke gezag waren voor hem een grote waarschuwing voor de situatie waarin het christendom in het Westen na het Tweede Vaticaanse Concilie zich bevond. Het is dan ook goed te begrijpen dat Halík er zelf op aanstuurde dat zijn boeken in het Nederlands vertaald zouden worden. Op de achter - grond ligt de vraag of zijn benadering van theologie en samenleving ook in een kerkelijk en theologisch milieu dat in historische ontwikkeling en intellectuele reflectie zozeer verschilt van het Tsjechische, betekenisvol is. Is hij in staat als Tsjechisch theoloog, met zijn Tsjechische intellectue- le bagage, ook Nederlandse christenen aan te spreken, die ooit mijlenver van de Tsjechische Rooms-Katholieke wereld verwijderd waren? Dat nu dit tweede boek in het Nederlands uitkomt, dat bovendien veel meer dan Geduld met God voor en in de Tsjechische situatie geschreven is, moge een bevestiging zijn van een gesprek dat ooit, in 1967, begon over vragen als de dood van God – die in dit boek opnieuw ter sprake komen. Dr. Peter Morée
11 1| de nacht van de bie c h t va der Het geloof waarover dit boek van het begin tot het eind spreekt (en waaruit het ontstaan is), heeft het karakter van een paradox; daarom kun je er alleen (oprecht, niet goedkoop) in paradoxen over schrijven en daarom kun je het alleen (oprecht, niet goed- koop) als een paradox leven. Een poëtische ‘natuurgodsdienst’ van romantici of een peda- gogische ‘moraalgodsdienst’ van verlichters kan wellicht zonder paradoxen, maar niet een christendom dat die naam waard is. In de kern van het christendom staat de geheimvolle paasgebeurtenis – de grote paradox van een overwinning door een nederlaag. Over deze geheimen van het geloof wil ik mediteren met behulp van twee sleutels, twee paradoxale uitspraken uit het Nieuwe Tes- tament: de eerste is van Jezus: ‘Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God’, 1 en de tweede is van Paulus: ‘In mijn zwakheid ben ik sterk’. 2 Elk boek dat ik hier, in de zomerse afzondering van de kluizenarij in de bossen van het Rijnland, heb geschreven, valt in een enigszins ander genre. Desondanks hebben ze ook iets gemeenschappelijk: ik wil aller - eerst mijn ervaringen delen, en dat elke keer vanuit een ander terrein van mijn werkzaamheden – en daardoor tegelijk, steeds vanuit een an- dere invalshoek, bijdragen aan de diagnose van het geestelijke klimaat van onze tijd, ‘de tekenen des tijds lezen’. Zoals de titel van dit boek al aangeeft, wil ik deze keer mijn ervarin - gen als biechtvader delen. Om een misverstand en eventuele teleurstel- 1 Mat. 19:25-26. 2 2 Kor. 11:10.
12 ling te voorkomen: het gaat in dit boek niet om advies aan biechtvaders of aan hen die biechten, en al helemaal niet om het oplichten van de sluier van wat er tijdens de biecht gezegd wordt en wat, zoals bekend, beschermd wordt door de garantie van een absolute geheimhouding, het zegel van het biechtgeheim. Ik wil mijn ervaringen delen: hoe ie- mand deze tijd en deze wereld in zijn uiterlijke en innerlijke vorm ziet, iemand die gewend is naar anderen te luisteren als ze hun schuld en fa- len bekennen, als ze hun strijd, zwakheden en twijfels voorleggen, maar ook hun verlangen naar vergeving, verzoening en innerlijke heling, naar een nieuw begin. Gedurende de vele jaren van mijn 25-jarige priesterschap sta ik re- gelmatig, ten minste één keer per week, enkele uren ter beschikking van mensen die naar het sacrament der verzoening komen, of – omdat ve- len van hen niet gedoopt zijn of niet praktiserend – voor een ‘geestelijk gesprek’. Op deze manier heb ik al enkele duizenden mensen gehoord. Sommigen van hen vertrouwden me dingen toe waarover ze kennelijk zelfs niet met hun naasten hadden gesproken. Ik besef dat deze erva- ring mijn waarneming van de wereld wellicht meer heeft gevormd dan mijn studiejaren, mijn academische werk of mijn reizen over de wereld. Het leven heeft me langs verschillende professies geleid. Elk daarvan verschafte een ander gezichtspunt: een chirurg of schilder, rechter of journalist, handelaar of contemplatieve monnik kijkt met een enigszins anders gerichte aandacht, vanuit een ander perspectief naar de wereld. Ook de biechtvader heeft een eigen stijl van kijken naar de wereld en van waarnemen van de werkelijkheid. Ik denk dat tegenwoordig elke geestelijke die niet meer naïef is of niet cynisch, na enkele uren moe wordt van het inspannende zoeken, samen met de mensen, van een smalle, oprechte weg tussen de Scylla van het harde compromisloze ‘Je moet en je mag niet’, dat ongevoelig als een kil mes snijdt in het vlees van pijnlijke en ingewikkelde, niet te herhalen lotgevallen, en de Charybdis van het verzachtende, goedkoop welgemeende ‘Alles is geoorloofd, als je de Here God maar liefhebt’. Het principe van Augustinus ‘Heb lief en doe wat je wilt’, is inderdaad een koninklijke weg naar de christelijke vrijheid, die echter alleen begaan- baar is voor hen die weten hoe veeleisend, hoe riskant en kwetsbaar, hoe verantwoordelijk waarlijk liefhebben is. De kunst van het begeleiden van mensen op hun spirituele weg is een maieutische kunst, de ‘verloskunde’. Socrates (en ook Kierkegaard)
13 noemde zijn ‘zielzorg’ naar het beroep van zijn moeder. Een concreet individu moet zonder enige beïnvloeding geholpen worden om in zijn unieke situatie zijn weg te vinden, tot een oplossing te komen waarvoor hij verantwoordelijkheid kan nemen. ‘De wet is duidelijk’, maar het le- ven is ingewikkeld en meerduidig. Soms is moed en geduld om de vraag te blijven stellen, het juiste antwoord. Het is meestal al diep in de nacht als ik thuiskom van het luisteren naar de laatsten die in de kerk op me wachtten. Het lukt me nooit om dat te doen wat dringend wordt aangeraden aan mensen in ‘hulpverle- nende beroepen’ – alle problemen van de cliënten buiten de huisdeur te laten. Het overkomt me dat ik lang niet in slaap kan vallen. Op zulke momenten bid ik zeker – zoals van een priester verwacht wordt – voor hen die zich aan mijn dienst toevertrouwden. Soms, om op andere gedachten te komen, pak ik een krant of een boek van mijn nachtkastje, of ik luister naar het nachtprogramma op de radio. En juist op die momenten word ik me ervan bewust dat ik eigenlijk alles wat ik lees of beluister, alles wat er wordt gezegd over de actualiteit in de we- reld, nog steeds op eenzelfde manier waarneem als de uren ervoor bij de mensen in de kerk. Ik neem hen waar vanuit het perspectief van de biechtvader , zoals in de jaren van mijn praktijk als klinisch psycholoog, en zoals in mijn praktijk van priester die de biecht hoort. Dat wil zeg- gen: ik probeer geduldig en aandachtig te luisteren, te onderscheiden, zo goed mogelijk ook dat te begrijpen – om niet te kwetsen door indringen- de vragen – wat tussen de regels verborgen is, wat iemand niet precies kan (of ook niet helemaal wil) benoemen, om redenen van schaamte of omdat het gaat om iets wat erg gevoelig en ingewikkeld ligt, waarover hij of zij niet gewend is te praten en waarvoor diegene ook niet de woorden kan vinden. Tegelijk zoek ik zelf al de woorden om hem of haar te troos- ten en te bemoedigen, of – voor zover dat nodig is – te laten zien dat je ook op een andere manier naar de kwestie kunt kijken, die anders kunt beoordelen dan hij of zij die op dat moment waarneemt en beoordeelt. Ik stel vragen om hem of haar ertoe aan te zetten bij zichzelf na te gaan of hij of zij niet iets wezenlijks voor zichzelf verbergt. Een biechtvader is geen detective of rechter, en ook geen psychotherapeut – zijn weg gaat maar voor een klein deel gelijk op met die van een psycholoog. Mensen komen naar een biechtvader in de verwachting en hoop dat die hun iets meer geeft dan voortvloeit uit zijn menselijke kwaliteiten, zijn specia- listische opleiding, dat hij woorden tot zijn beschikking heeft met een
14 zin en een genezende kracht uit een diepte die we ‘sacrament’ noemen, mysterion – heilig geheim. Een biechtgesprek zonder ‘sacramentele dimensie’ zou slechts psy- chotherapie (amateuristisch en oppervlakkig bovendien) zijn. Aan de andere kant kan een werktuiglijk uitgevoerd ‘sacrament’ zonder de con- text van een menselijke ontmoeting, een begrijpend gesprek en begelei- ding in de geest van het evangelie (zoals Jezus zijn verdrietige en ver - warde discipelen begeleidde op de weg naar Emmaüs), zinken naar iets wat gevaarlijk dicht tegen magie aanzit. Soms komen mensen naar een biechtvader – tenminste naar de biechtvader die in dit boek de biecht doet –, in een situatie waarin hun hele ‘religieuze systeem’ – denken, beleven en gedrag –, zich in een gro- tere of kleinere crisis bevindt. Ze wanen zich in een ‘doodlopende straat’ en vaak weten ze niet of dat het gevolg is van een min of meer bewust en erkend moreel tekortschieten, een ‘zonde’, of dat het samenhangt met veranderingen in hun persoonlijke leven en relaties, of dat ze zich bewust zijn geworden van een lang onopgemerkt gebleven verdorren en uitdoven van hun geloof. Soms voelen ze een leegte omdat ze on- danks hun oprechte pogingen en vaak langdurige spirituele zoeken geen overtuigende antwoorden vonden op de plaatsen waar ze tot dan toe zochten, of omdat hun geestelijk thuis hun te klein of ongeloofwaardig begint voor te komen. Ondanks al het unieke en onherhaalbare van individuele lotgeval- len ga je na jaren van biechtpraktijk bepaalde zich herhalende thema’s onderscheiden. Dat is een andere laag in de ervaring van een biechtva- der, waarover dit boek iets wil vertellen. Door alle individuele bekente- nissen, die zoals gezegd beschermd worden met het zegel van absolute discretie, raakt de biechtvader aan iets algemeners, iets gemeenschap- pelijks, wat onder de oppervlakte van de individuele levens ligt. Iets wat hoort bij het ‘verborgen gezicht van de tijd’, bij de ‘innerlijke stemming’ daarvan. Vooral het geestelijk begeleiden van jonge mensen helpt om als een seismograaf de toekomstige schokken en veranderingen van de wereld tot op zekere hoogte in te schatten, of om als een geigerteller de mate van vervuiling van het spiritueel-morele klimaat van de samenleving in beeld te brengen. Soms komt het me voor – hoewel ik een zeer rationeel aangelegd mens ben en het modieuze halfduister van occulte voorspel- lingen en het klepperen van spiritistische tafeltjes me zeer tegen de borst
15 stuit – dat de gebeurtenissen die opborrelen naar de oppervlakte en die de wereld schokken, zoals oorlogen, terroristische aanslagen of zelfs natuurrampen, een soort analogie of zelfs een voorteken hebben in de innerlijke wereld van de mensen en zich lang van tevoren aankondigen door veranderingen in het spirituele leven van individuen en door de ‘stemming van de tijd’. In deze zin beïnvloedt mijn weliswaar ruime, maar tegelijk natuur - lijk ook begrensde ‘biechtvaderervaring’ mijn kijk op de huidige samen- leving. Ik confronteer deze voortdurend met wat mijn beroepsgenoten, filosofen, sociologen, psychologen of theologen, maar ook historici en publicisten, schrijven over onze wereld. In een tijd waarin er een opmerkelijke globalisering van het kwaad plaatsvindt – het internationale terrorisme is momenteel de opvallend- ste manifestatie daarvan, maar ook natuurrampen zijn er een uitdruk- king van – en ons menselijke verstand deze verschijnselen niet voldoen- de kan begrijpen, laat staan afwenden, kunnen we het optimisme van de moderne tijd niet opnieuw doen opleven. Onze tijd is een postoptimisti - sche tijd. Ik versta onder optimisme de overtuiging dat alles oké is, het naïeve vertrouwen dat iets ervoor zorgt dat het steeds beter wordt – dat voor zo- ver we nu al niet in de ‘beste van de mogelijke werelden’ leven, we spoe- dig in dat optimum zullen aankomen. Dat zaligmakende ‘iets’ waarop het optimisme rekent, kan de vooruitgang van wetenschap en techniek zijn, de macht van het menselijke verstand, revolutie, social engineering, de meest uiteenlopende initiatieven van ‘ingenieurs van de menselijke ziel’, 3 experimenten voor een pedagogisch-sociale hervorming van de sa- menleving – dat is een seculiere versie van optimisme. Maar er bestaat ook een religieuze versie van optimisme – het vertrouwen op een bo- venwereldlijke regisseur die ons als een ‘deus ex machina’ uit onze pro- blemen sleurt, want wij hebben immers betrouwbare instrumenten (je 3 Noot van de vertaler: Verwijzing naar een uitspraak van Josef Stalin over de taak van schrijvers in de communistische samenleving. De Tsjechische Josef Škvorecký schreef vanuit zijn Canadese ballingschap een boek onder dezelfde titel (1977), ver - taald in het Nederlands als Ingenieur van de menselijke ziel, enterteenment op oude thema’s over het leven, vrouwen, het lot, dromen, de arbeidersklasse, stillen, liefde en dood , 1989 (Bert Bakker).
16 moet ‘heel sterk geloven’ en ‘gebedskruistochten’ houden), waarmee je hem kunt dwingen om onze bestellingen foutloos uit te voeren. Ik wijs het seculiere en ‘vrome’ optimisme af vanwege hun naïviteit en oppervlakkigheid, maar ook vanwege het onderdrukte verlangen de toekomst (of God) te beïnvloeden binnen de beperkte vormen van onze visies, plannen en voorstellingen over wat goed en juist is. De christelij- ke hoop staat voor openheid en bereidheid een zin te vinden in datgene wat komt. Achter deze karikatuur vermoed ik de dwaze veronderstelling dat wij altijd vooruit weten wat het beste voor ons is. Veel is al geschreven over de naïviteit van het seculiere optimisme (het verlichtingsgeloof dat ‘vooruitgang’ alleenzaligmakend is) en over het stuklopen daarvan. Ik wil me echter ook verweren tegen het ‘religi- euze optimisme’ – het goedkope geloven , het gebruiken van de angsten en suggestibiliteit van de huidige mens voor een manipulatief ‘dealtje met God’, voor het geven van simpele, ‘vrome’ antwoorden op ingewik- kelde vragen. Het is mijn diepe overtuiging dat we crises niet moeten wegstoppen, ze niet uit de weg moeten gaan en vluchten, er niet bang voor hoeven te zijn: pas als we ze oprecht doorleven, kunnen we ‘omgevormd’ worden tot grotere rijpheid en volwassenheid. Ik wil in dit boek laten zien dat de crises van de wereld rondom ons, maar ook de ‘crises van religie’ en ‘religieuze crises’ (of we daarmee nu de vermindering van invloed en stabiliteit van traditionele religieuze instituties bedoelen, verlies van overtuigingkracht van de huidige systemen van religieuze interpretaties van wereld en geloof, of persoonlijke crises in het ‘geestelijk leven’) een kans zijn , belangrijke gelegenheden die God ons geeft. Het zijn oproe- pen om ‘in de diepte af te dalen’. De stimulans tot zo’n benadering van het leven – crises niet uit de weg gaan, het kruis op je nemen – beschouw ik als een van de waardevol- ste bijdragen van het christendom. Het christendom is niet primair ‘een systeem van doctrinaire artikelen’, maar het is een methode , een weg. 4 Een weg van navolging van hem die de duisternis van Gethsemane, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag met zijn ‘afdaling in de hel’ niet uit de weg is gegaan. 4 Laten we niet vergeten dat methodos in de moedertaal van de evangeliën weg bete- kent.