tomáš halík ik wil dat jij bent Het christendom na de religie Vertaling: Petra Prins-Mikulková en Dirk Prins boekencentrum
inhoud De God die danst (Een woord van de schrijver aan de lezer) 9 I Het waarvandaan en het waarheen van de liefde 13 II Wachten op het tweede woord 23 III De voorrang van de liefde boven het geloof ? 37 IV De afstand van God 49 V Ik wil dat jij bent 67 VI Gods nabijheid 87 VII De geopende deur 101 VIII Het verraderlijke meer van Narcissus 113 IX Is tolerantie ons laatste woord? 123 X Liefde voor de vijand 135 XI Ook al zouden de hel en de hemel niet bestaan 143 XII De wereld liefhebben? 161 XIII Sterker dan de dood 175 XIV De liefdesdans 185
13 i| het wa arvanda an en het wa ar heen van de liefde Vaak heb ik me afgevraagd Zonder het antwoord te vinden Waar tederheid en het goede hun oorsprong vinden Ik weet het nog altijd niet En ik moet reeds gaan Bovenstaande verzen van Gottfried Benn raken de lezer door hun oprechtheid en hun droefheid. Het is echter niet alleen de nederige oprechtheid van de dichter, er schemert iets diepers en algemeners in door, een getuigenis over de tijd waarin wij leven. Een tijd die voortdu- rend kennis vermeerdert en die dit niet-weten tegelijkertijd blootlegt en aan het zicht onttrekt. Bij het zoeken naar het ultieme waarvandaan lijkt het maar niet te lukken om woorden te vinden voor dit gevoel van radeloosheid. In de eerste helft van de twintigste eeuw – een eeuw vol verschrik- kingen, oorlogen en genocides – stak de oeroude vraag ‘Waar komt het kwaad vandaan?’ met een nieuwe urgentie de kop op. Tegenwoordig zijn we wellicht al zo aan het kwaad, het geweld en het cynisme gewend geraakt dat we ons verbaasd een andere vraag stellen: Waar komen in deze wrede wereld tederheid en het goede vandaan? Vinden de tederheid en het goede – net als kwaad en geweld – hun oorsprong in de manier waarop wij onze maatschappij inrichten of ontstaan ze in de krochten van ons onderbewustzijn en in complexe processen in onze hersenen? Er zijn vele wetenschappelijke studies over de psychoneurobiologische pro- cessen achter onze emoties en over de hersengebieden die geactiveerd worden wanneer wij tederheid en het goede ontvangen of geven.
14 Ik twijfel er niet aan dat alles wat wij voelen en denken eerst door de poorten van onze ‘natuurlijke wereld’ gaat en beïnvloed wordt door ons lichaam, onze omgeving en de cultuur waarin we geboren worden en door de taal waarin we denken. Immers ons lichaam en onze psyche – ons brein en alles wat zich daar - in afspeelt – maken deel uit van ‘de wereld’ of ‘de natuur’, van de kronke- lige bedding waardoorheen onze levensrivier stroomt. Maar waar is de ultieme bron? Een oeroud menselijk vermoeden is dat de goedheid en de tederheid, het licht en de warmte van het leven die we bijna geen ‘liefde’ meer durven te noemen, in ons leven komen als een geschenk waarvoor we terecht dankbaar mogen zijn en niet als ons eigen product. Mogen we dit vermoeden zomaar verwerpen? Is het niet zo dat de hele wereld de liefde eerder ontvangt dan produceert? Is de wereld niet een geschenk, zijn wij niet een geschenk aan onszelf en wordt dit geschenk niet steeds weer nieuw leven ingeblazen vanuit dat ‘hiervandaan’, vanuit de bron van de liefde? We kunnen deze bron in een verre wereld, ergens buiten gaan zoeken. Maar lopen we die dan niet juist hier mis, op de plaats die we over het hoofd zien omdat die zo dichtbij is, binnenin ? Waar komen de tederheid en het goede vandaan? Daar heb ik geen antwoord op, moet ik toegeven. Alle antwoorden die ik kan beden- ken versluieren eerder het zicht dan dat ze helderheid verschaffen. Er bestaan vragen die zo goed zijn dat je ze niet met antwoorden moet wil- len bederven. Sommige vragen zouden open moeten blijven. Zo kun- nen ze leiden tot contemplatie in plaats van tot berusting. De lezer vraagt zich nu waarschijnlijk af wanneer ik, als theoloog, eigenlijk zal zeggen dat God natuurlijk het antwoord op de vraag naar het ultieme is. Ik ben er echter geleidelijk van overtuigd geraakt dat God eerder tot ons komt in een vraag dan in een antwoord. Misschien is dege- ne die wij met het woord ‘God’ aanduiden, aanweziger als we die naam niet te makkelijk uitspreken. Misschien voelt Hij zich prettiger in de open ruimte van een vraag dan in de benauwdheid van onze antwoor - den, beweringen en definities. Laten we dus vooral terughoudend en voorzichtig zijn met zijn heilige Naam! Misschien bieden de momenten in de geschiedenis waarop er in de openbare en academische ruimte beleefd of onverschillig over God gezwegen wordt de theoloog een uitgelezen kans om de vrome spraak- zaamheid van vroeger goed te maken en terug te keren naar wat Thomas
15 van Aquino aan het begin van zijn filosofisch-theologische onderzoek benadrukte: God is niet ‘evident’, wij weten niet vanzelf wat of wie God is. Laten we niet bang zijn om duizelig te worden als we een blik in de diepte van het Onbekende werpen. Laten we niet bang zijn om te beken- nen dat wij het ‘niet-weten’ – want dat is niet het einde, maar altijd het begin van een nieuwe weg. Voor het geloof, alsook voor de hoop en de liefde, de drie vormen van ‘het geduld met God’ en met zijn verborgenheid, 1 vormt het ‘niet-weten’ dan ook geen onoverkomelijke hindernis. F Voor veel mensen in mijn omgeving klinken bijbelse uitspraken over de liefde (God is liefde, Heb de Heer, uw God lief met heel uw hart, Heb je vijanden lief ) als onbegrijpelijke woorden uit een onbekende, lang vergeten taal. Deze mensen beschouwen zich vaak als ‘ongelovigen’ (of tenminste als ‘gelovigen die op een andere manier geloven’ dan mensen die zich rekenen tot het christelijk of het joods geloof ). Zij zijn vreem- delingen in de wereld van de Bijbel, de theologie en het christelijk geloof – het is dan ook begrijpelijk dat dergelijke religieuze uitspraken voor hen niet meer zijn dan muziek uit een verre wereld of als de ruïnes van beschavingen waarin hun voorouders lang geleden leefden. En wij? Laten wij, die ons in deze wereld nog christenen durven te noemen, niet voor de vraag weglopen in hoeverre wij deze teksten begrijpen. Deze zinnen zijn ons, gelovigen, bekend omdat wij ze zo vaak gehoord hebben. Maar hoe verhouden zij zich tot onze ervaringen, ons dagelijks leven? Het doet me denken aan een verhaal over een joodse jongen die zich tegen de wil van zijn vader, een rijke handelaar, ingeschreven had bij een school waar rabbijnen werden opgeleid. Toen hij in de vakantie naar huis kwam, heette zijn vader hem welkom met een smalend: ‘Nou, zoon, wat heb jij dit jaar daar nu helemaal geleerd?’ Waarop de zoon antwoordde: ‘Ik heb daar geleerd dat de Heer, onze God, de enige God is.’ Zijn vader werd kwaad en pakte een van zijn winkelbedienden bij de schouders en zei: ‘Izaäk, wist jij wel dat de Heer de enige God is?’ 1 Dit aspect van de ‘goddelijke deugden’ beschrijf ik in mijn boek Geduld met God, Zoetermeer 2014.
16 ‘Natuurlijk’, antwoordde de simpele jongen naar verwachting. Waarop de zoon opgewonden uitriep: ‘Ik weet dat hij dat gehoord heeft – maar heeft hij dat ook geleerd?’ In dit boek wil ik graag verantwoording afleggen van wat ik heb geprobeerd te leren en wat ik beter probeer te begrijpen over die schijn- baar eenvoudige en bekende bijbelse uitspraken over de liefde. Maar ik geef op voorhand toe: met de uitspraken over Gods liefde, over de lief- de voor God en de liefde voor de vijand, teksten die niet zo eenvoudig leesbaar zijn als ze lijken, ben ik nog lang niet klaar! En ik ben nog altijd bezig deze woorden te koppelen aan onze dagelijkse ervaringen. Net als alle voorgaande boeken, is ook dit boek slechts ‘een voorlopig reisver - slag’. Dit boek is vooral bedoeld als inspiratie en een bemoediging voor onderweg, om ieder met eigen moed te laten zoeken. Het is geen verza- meling uitgestippelde routes. F ‘U heeft al boeken geschreven over het geloof en over de hoop – wan- neer gaat u een boek over de liefde schrijven?’ De jongeman die mij tijdens een van mijn debatten met lezers deze vraag stelde, zal er zelf wel verbaasd over zijn geweest dat zijn vraag mij zichtbaar in verlegenheid bracht. ‘Daar ben ik waarschijnlijk nog niet wijs genoeg voor’, mompel- de ik – maar op dat moment wist ik al dat ik op een dag de uitdaging zou aangaan die in zijn vraag opgesloten lag. Toen mijn vrienden mij nieuwsgierig de vraag stelden naar het thema van mijn nieuwe boek en ik ‘de liefde’ als antwoord gaf, kon ik rekenen op een verbaasde reactie. Vele jaren geleden woonde ik in een kathedraal in Boedapest toevallig een huwelijksplechtigheid bij en ik vroeg aan mijn gids die, in tegenstel- ling tot mij, wél Hongaars verstond of dat ene woord dat de priester in zijn ultrakorte toespraak minstens dertig keer had gebruikt, liefde bete- kende. Toen hij dat bevestigde beloofde ik mezelf dat ik dat woord met de grootste terughoudendheid zou gebruiken als ik ooit priester mocht worden. In winkels met religieuze literatuur mijd ik instinctief boeken die het woord ‘liefde’ in de titel dragen: ik ben bang dat al vanaf de eerste hoofdstukken van die zoete, goedkope parfum van vrome kitsch op mij af zal komen, waarvan ik altijd misselijk word. De ‘niet-religieuze lite- ratuur’ is oververzadigd met het thema liefde – van erotische poëzie af
17 tot aan de handboeken voor relatietherapeuten. Wat kan de filosofische theologie, de geloofshermeneutiek, daar nu nog aan toevoegen? ‘En over de liefde zeg ik dan dat ze beter door daden dan door woor - den kan blijken’, schreef mijn favoriete heilige, Ignatius van Loyola. Als het echter in alle eerlijkheid gebeurt, is nadenken ook een daad en bovendien een die tot daden kan inspireren en oppervlakkigheid hel- pen voorkomen. Waarop zouden we ons vandaag moeten richten als wij de onderlinge verhouding tussen liefde en religie, tussen liefde en het christelijk geloof beter willen begrijpen? Sommige aanhangers van de analytische filosofie zouden met de zin ‘God is liefde’ direct al korte metten maken – zo’n bewering is immers noch te bevestigen noch te weerleggen. Het woord ‘liefde’ – vergelijk- baar met het woord ‘God’ – is een typisch meerduidig begrip; er zijn nauwelijks twee andere woorden te vinden waarmee mensen zulke uit- eenlopende dingen kunnen bedoelen. In dit boek wil ik een poging wagen om het denken over de liefde te verrijken door twee typisch christelijke aspecten erbij te betrekken. Deze ontbreken in het seculiere begrip van de liefde en vele vrome boekjes reduceren ze tot een banaliteit: de liefde voor God en de lief- de voor de vijand . Ik ben ervan overtuigd dat deze twee aspecten – die nauw samenhangen met de verhouding van de mens tot zichzelf en tot de wereld – in de huidige maatschappij nog noodzakelijker zijn dan het op het eerste gezicht mag lijken. Liefde betekent over je eigen schaduw heenstappen. En wat is een radicalere manier voor de mens om uit zijn zelfgenoegzaamheid te stap- pen dan een stap richting ‘het absolute mysterie’ (God dus) en richting de verontrustende, dreigende realiteit van de buitenwereld met zijn onvriendelijke gezicht (de vijand)? Ik raakte al eerder ervan overtuigd dat het geloof (in de oorspron- kelijke bijbelse zin van het woord) geen verzameling van meningen en ‘zekerheden’ betekent, maar de moed om een mysterie binnen te stap- pen: ‘Abraham begon aan zijn reis zonder te weten waar hij naar toe g i n g .’ 2 Ik ben van mening dat voor liefde hetzelfde geldt (ook voor de liefde voor God en voor de liefde voor de vijand): het is een riskante zaak en we weten nooit van tevoren hoe die afloopt; het is een weg die ons geen zekerheid biedt over de eindbestemming. 2 Verg. Heb. 11:8.
18 Als ik dit over ‘de liefde voor de vijand’ (die absurd klinkende eis van Jezus) beweer, valt dat wel te begrijpen. Het geldt echter net zo zeer voor ‘de liefde voor God’! Zal het uiteindelijk niet slechts om een projectie van onze dromen en wensen op de hemel blijken te gaan? Het begrip ‘liefde voor God’ klinkt in de oren van veel mensen net zo absurd als ‘liefde voor de vijand’. En na vijfendertig jaar pastorale dienst durf ik te zeggen dat de zin ‘Heb daarom de heer lief, met hart en ziel en met inzet van al uw krachten’ (Deut. 6:5) ook vele gelovigen in verle- genheid brengt. Wat wordt hier eigenlijk precies van ons verwacht? Aan degenen die er al absoluut zeker van zijn dat ze de bedoeling van de liefde voor God volledig begrijpen, zijn mijn boeken niet besteed; zij genieten al van hun zekerheden. Ik richt me tot degenen die op zoek zijn naar de betekenis van die woorden. Soms zijn dat gelovigen (van ver - schillende gezindtes, want in alle kerken en religieuze stromingen zijn mensen te vinden die het geloof niet als een ‘bezit’, maar als een methode zien, als een weg die steeds verder gaat). Soms zijn het mensen die zich bijna-gelovigen of ‘ex-gelovigen’ noemen (mensen die hun vroegere reli- gieuze zekerheden in de loop van het leven zijn kwijtgeraakt). Dan zijn er ook de twijfelaars, de agnosten en de ongelovigen, want ook in de bonte wereld van ‘ongelovigen’ zijn er volop mensen die hun ‘ongeloof ’ niet als een gemakkelijke eindbestemming zien, maar die behoren tot de ‘men- sen onderweg’. Ik spreek tot de mens die ik dagelijks om me heen (en soms ook in mijzelf ) ontmoet, tot de mens die ‘simul fidelis et infidelis’ is, gelovig en ongelovig tegelijk. Dit betekent dat hij helemaal niet ‘religieus amuzikaal’ is, maar momenten van Gods zwijgen en van innerlijke dor - heid kent; soms is hij de weg kwijt om die later weer terug te vinden; hij zit met onbeantwoorde vragen en momenten van verzet zijn hem even- min vreemd. Ik richt me tot de mens die net als de man in het Evangelie herhaaldelijk moet roepen: ‘Ik geloof ! Kom mijn ongeloof te hulp!’ 3 Een theoloog is een ‘beroepstwijfelaar’; ook als hij door zijn oprechte, vurige geloof diep verankerd is in God, dan nog is het zijn plicht om zich aan te sluiten bij de zoekenden en vragen te blijven stellen bij zijn eigen geloof en zijn eigen manier om dat geloof te belijden. Toch is dit geloof dat zo voortdurend met twijfels te maken krijgt en met ongeloof moet blijven vechten geen ‘half geloof ’. 3 Verg. Marc. 9:24.
19 Mijn boeken gaan over de dialoog tussen geloof en ongeloof. Een dia- loog die voor mij geen gevecht is tussen twee vijandelijke partijen, maar een dialoog die vele, vele mensen vanbinnen voeren. Ik probeer daarbij het geloof en het ongeloof als twee verschillende interpretaties te laten zien, twee blikken die echter vanuit een verschillend gezichtspunt op dezelfde berg gericht zijn, een berg die zich hult in een wolk van mysterie en zwijgen. Ik heb ons ongeloof herhaaldelijk verklaard als ‘de collectie- ve donkere nacht van de geest’, als het moment van ‘godverlatenheid’ op Goede Vrijdag. Ongelovigen kunnen dat wellicht zien als ‘de dood van God’, maar voor gelovigen betekent dit de noodzakelijke doorgang naar de Paasmorgen. Dit boek is de volgende stap op deze weg. Ik wil laten zien dat het ‘verdwijnen van God’ niet slechts een ‘donkere nacht’ hoeft te zijn. Het liefdesgebod kan tot een mystieke ervaring leiden waarin ‘zowel God als het menselijke ik verdwijnt’. Liefde stapt namelijk makkelijk over de grens tussen ‘subject’ en ‘object’ heen – en het plaatsen van God in de wereld die in de geest van de moderne filosofie strikt is opgedeeld in een ‘subjectieve’ en een ‘objectieve’ sfeer, was de laatste stap in de noodlot- tige vervanging van de bijbelse God voor het banale godachtige wezen van de moderniteit. Bij dat wezen is een afwijzing geheel op zijn plaats! 4 God die ‘uitsluitend objectief ’ of ‘uitsluitend subjectief ’ is, die zich in de relatie tot de mens en de wereld slechts binnen of slechts buiten bevindt, is geen geloof of liefde waard. De verbinding van het gebod van liefde voor God met het gebod van liefde voor de mens – de kern van het Evangelie van Jezus – geeft ruimte aan een God die kan ‘verdwijnen’ om zich later weer te laten zien en wel in de relatie met de naasten. God gebeurt dáár waar we mensen liefheb- ben, onze naasten. Jezus weigert iemand van tevoren uit te sluiten; zelfs de vijand behoort tot de naasten. De vraag wie onze naaste is, keert hij om: Word zelf een naaste voor iedereen. De verbinding tussen het gebod tot liefde voor God en het gebod tot liefde voor de mens kan helpen de verleiding te overwinnen om van God een object, een abstract idool te maken. Het gebod tot liefde voor de vijand kan op vergelijkbare wijze de verleiding helpen te overwinnen om van de mens een abstract idool te maken. Op de vraag wie God en wie onze naaste is, mogen we geen kant en klaar antwoord hebben, we moeten steeds opnieuw ernaar op zoek 4 Zie verder hoofdstuk IV en V van dit boek.
20 en beleven hoe de horizon van mogelijke antwoorden zich verbreedt. Degene die de barrière tussen God en mens doorbreekt, doorbreekt ook alle barrières tussen mensen en weigert mensen nog langer met ‘wij en zij’ te bestempelen. Ik ben ervan overtuigd dat het ‘tweede woord’ na de dood van God , de wederkomst die volgens de Evangeliën op de Paasmorgen is begonnen en bij het einde der tijden zal worden voleindigd, de ontdekking van de liefde is. Liefde in die radicale betekenis die het Evangelie aan haar gaf: een onvoorwaardelijke en allesomvattende kracht van de eenwording met God en alle mensen, inclusief onze vijanden. Jezus spreekt over lief- de die het eeuwige menselijke verlangen naar volkomenheid vervult, het verlangen om als God te zijn: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. Hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slech- te mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Mat. 5:48, 45). Dat is wel een compleet ander beeld van de liefde dan het romantische idee van de liefde als een emotie. In het ondiepe water van de sentimen- taliteit is deze betekenis van het woord ‘liefde’ ook de christelijke wereld binnengesijpeld. De liefde volgens het Evangelie heeft weinig gemeen met romantische, emotionele opwellingen; daarin betekent liefde de moed hebben om het eigen egoïsme af te zweren, jezelf te vergeten door aan de ander te denken en over je eigen schaduw heen te stappen. Laten we het blijven zeggen: Liefde is in wezen transcendentie, het je losmaken van de materiële wereld waarin ons bestaan zit opgesloten. (Volgens Martin Buber 5 betekent dit het inruilen van de wereld van ‘het’ voor de wereld van het ‘Jij’.) De liefde is daarom in wezen een religieus thema en de theologie kan die niet zomaar overlaten aan de literatuur, de psychologie en de natuurwetenschappen, hoewel de theologie open moet staan voor andere perspectieven. Waarmee zou de christelijke theologie zich anders ook bezig moeten houden dan met de liefde, die radicaliteit en diepte die alleen met de blik van het geloof te zien is! De theologie is verplicht om over liefde na te denken, ook al weet zij dat al haar uitspraken in het contemplatieve zwijgen op de drempel van het Mysterie moeten verstommen. F 5 Verg. M. Buber, Ik en jij, Utrecht 2016.