11 1. Inleiding: de belijdenis In dit boekje denken we na over de vraag wat de belijdenisgeschriften over de heilsfeiten zeg- gen. Bij de heilsfeiten denken we aan datgene wat God gedaan heeft om verloren zondaren te doen delen in Zijn heil. Dat wil zeggen om hen met Hem te verzoenen en hen te doen delen in de vergeving van hun zonden en het eeuwige le- ven. Dan denken we aan de geboorte van Jezus, Zijn lijden, sterven en opstanding, Zijn hemel- vaart, de uitstorting van de Heilige Geest en Zijn wederkomst. Deze grote daden van Gods zondaarsliefde vormen het kloppende hart van het belijden van de kerk, zoals ze in de diverse belijdenisgeschriften, door de eeuwen heen, staan beschreven. Het lijkt me goed om, voor - dat we naar dat getuigenis gaan luisteren, eerst in te gaan op de vraag wat we onder de belij- denisgeschriften verstaan en waarom het voor ons belangrijk is om te luisteren naar wat zij over de heilsfeiten zeggen.
12 Openlijk belijden Wat verstaan we onder de belijdenisgeschrif- ten? Je zou kunnen zeggen: het zijn geschriften, waarin de kerk openlijk uitspreekt wat zij ge- looft op grond van het Woord van God. Dat geldt voor een heel oude belijdenis als de Apos- tolische Geloofsbelijdenis, maar evengoed bij- voorbeeld voor de in de zeventiende eeuw ont- stane Dordtse Leerregels (1619). Voordat een belijdenis op schrift gesteld wordt, gaat er een hele geschiedenis aan vooraf. Dat heeft te maken met wat belijden is. Belijden is letterlijk openlijk voor iets of iemand uitkomen. Zo is het christelijk belijden: openlijk voor het christelijk geloof uitkomen; of beter nog: open- lijk voor de Heere uitkomen. Zo is het dan ook begonnen met onze belijdenissen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de belijdenis van Pe- trus in Mattheüs 16:16: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’ Of aan de belijde- nis van de kamerheer in Handelingen 8:37: ‘Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.’ In deze voorbeelden zien we meteen waar het ten diepste om gaat: het openlijk uitkomen voor de Heere Jezus. Dat is onlosmakelijk met
13 het geloof in Hem verbonden. Dat geloof kan evenals liefde niet verborgen blijven. Zo schrijft Paulus in Romeinen 10:9 over het verband tus- sen het met het hart geloven en met de mond belijden. Het is alles het wondere werk van de Heilige Geest. Belijden en lijden Het openlijk belijden van het geloof is niet on- gevaarlijk. Wie in de tijd van het Nieuwe Tes- tament openlijk belijdt dat Jezus de Heere is, komt in botsing met het adagium van het Ro- meinse Rijk, dat de keizer heer is en goddelijke macht heeft. Het gevolg kan zijn dat belijden van de Heere Jezus lijden tot gevolg heeft. In het Griekse woord voor belijden: marturein, horen we ook de uitdrukking ‘martelaar zijn’. Zo wordt van Antipas in Pergamus gezegd, dat hij een martus is, die gedood is om zijn belijde- nis van de Naam van Jezus (Openb. 2:13). Dwaalleer Uit de mondelinge belijdenis van de gelovigen zijn de schriftelijke belijdenissen van de kerk voortgekomen. Vaak speelde het daarbij een rol dat de kerk tegenover bepaalde dwalingen
14 duidelijk moest uitspreken wat zij geloofde. Een voorbeeld daarvan is de belijdenis in de Apostolische Geloofsbelijdenis dat God de Va- der onze Schepper is. Dat belijdt de kerk te- genover de gnostiek, een stroming in de tweede en derde eeuw die de gewone aardse werke- lijkheid van geen waarde achtte en alleen de hogere, geestelijke werkelijkheid als iets goeds zag. Daartegenover belijdt de kerk: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en de aarde. Gezag Wanneer een geloofsbelijdenis officieel door de kerk is aanvaard, heeft zij voor haar gezag. Men kan zich dan in geloofszaken beroepen op de belijdenis van de kerk. Tegelijk staat het gezag van een belijdenis niet op dezelfde hoogte als dat van de Bijbel. Een belijdenis heeft altijd een afgeleid gezag en draagt ook de trekken van de tijd waarin zij is ontstaan. Ze is niet tijdgebon- den, wel tijdbetrokken. Er kunnen steeds weer nieuwe belijdenissen ontstaan, zoals de protes- tantse belijdenissen van de zestiende eeuw of de Westminster Confessie in Engeland in de ze- ventiende eeuw. Zij vertolken het klassieke be-
15 lijden van de kerk in nieuwe situaties, waarin nieuwe geloofsthema’s benadrukt worden. Het gaat trouwens bij een belijdenis niet om een puur formeel gebruik ervan. Prof. J. Severijn (1883-1966) sprak wel over de ‘religie van de belijdenis’. De belijdenis wil een gids zijn, die ons een betrouwbare weg wijst in de zaken van kerk en geloof. Beelden die voor de belijdenis gebruikt worden zijn: een staf om te gaan, een stok om te slaan en een stemvork om te zingen. Belijdenissen van de Vroege Kerk Ik geef nu kort enige informatie over de belij- denisgeschriften die in dit boekje in beeld ko- men. We maken daarbij onderscheid tussen de belijdenissen van de Vroege Kerk en die van de Reformatie. Bij de belijdenissen van de Vroege Kerk gaat het – in chronologische volgorde – om de volgende drie geschriften: de Apostoli- sche Geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Nicea en de Geloofsbelijdenis van Athana- sius. 1. De Apostolische Geloofsbelijdenis Men heeft weleens gedacht dat de naam van
16 deze belijdenis is ontleend aan de gedachte dat de twaalf apostelen hem hebben geschreven. Iedere apostel zou één artikel hebben opge- steld. 1 Dit is historisch bezien niet juist, al zou de naam Twaalf Artikelen in die richting kun- nen wijzen. De term ‘apostolisch’ moet wor - den opgevat als: ‘in overeenstemming met het getuigenis van de apostelen’. Deze belijdenis is ontstaan vanuit de praktijk van de doopli- turgie. De belijdenis van de drie-enige God in de Apostolische Geloofsbelijdenis gaat name- lijk terug op de belijdenis van de dopeling in de Vroege Kerk: Ik geloof in God de Vader, ik geloof in God de Zoon en ik geloof in God de Heilige Geest. De vroegste tekst ervan dateert uit de derde eeuw. De volledige tekst, zoals wij die nu kennen, is in de achtste eeuw ontstaan. De Apostolische Geloofsbelijdenis is het meest bekend geworden in de Westerse kerk. In de eredienst van veel kerken neemt hij tot op de dag van vandaag een vaste plaats in. 1. Vergelijk de twaalf pilaren in de Grote Kerk te Harderwijk. Op elk van de pilaren staat de naam van een apostel en een van de twaalf artikelen. Zie Meta A. Prins-Schimmel, De Grote of Onze Lieve Vrouwekerk te Harderwijk, Zutphen, 2014, p. 169.
17 2. De Geloofsbelijdenis van Nicea De naam van deze belijdenis is ontleend aan de plaats waar in 325 een bekend concilie werd gehouden: Nicea. Later, in 381, is de belijde- nis die hier ontstaan is, officieel aangenomen in Chalcedon. In 451 krijgt hij de naam: Nice- num-Constantinopolitanum. De belijdenis is vooral ontstaan om de dwa- ling van Arius (250/256-336) af te wijzen. Deze leerde dat de Zoon van God niet van hetzelfde wezen als de Vader is. Jezus moet gezien wor- den als een schepsel, zij het wel het hoogste. Verder keert de belijdenis zich tegen de leer van Marcellus van Ancyra, het latere Ankara (285- 374), die het zoonschap van Jezus wilde be- perken tot Zijn leven op aarde. Hiertegenover belijdt het Nicenum dat het rijk van Christus, de Zoon van God, geen einde heeft. Tegenover hen die leren dat de Heilige Geest een schepsel is, wordt in de geloofsbelijdenis van Nicea be- leden dat de Heilige Geest, samen met de Vader en de Zoon voluit God is. 3. De Geloofsbelijdenis van Athanasius De precieze oorsprong van deze geloofsbelijde- nis is tot dusver onbekend. Zij is ontstaan in
18 de vijfde of zesde eeuw. De opstellers noemden hem naar Athanasius (295-373), patriarch van Alexandrië, om hem het gezag van een kerkva- der te verlenen. Dat de belijdenis naar Athana- sius is genoemd, komt mede omdat hij bekend stond als de theoloog van de Drie-eenheid. Op de leer van de triniteit is deze belijdenis van 42 artikelen gebouwd. Duidelijk wordt ook dat de leer van Arius in deze belijdenis verworpen wordt. Dat geldt ook voor de leer van Nesto- rius (386-450), die scheiding aanbracht tussen de goddelijke en menselijke natuur van Chris- tus. De Geloofsbelijdenis van Athanasius is pas in de dertiende eeuw als officieel belijdenisge- schrift door de kerk aanvaard. Belijdenissen van de Reformatie In de zestiende eeuw zijn er diverse nieuwe be- lijdenisgeschriften ontstaan, die het belijden van de Vroege Kerk vertolken, na de breuk met Rome, in de situatie van de kerk van de Reformatie. Dan denken we aan de Lutherse confessies: de Grote en Kleine Catechismus van Luther, de Augsburgse Confessie en daarnaast de Gereformeerde confessies: de Catechismus van Calvijn, de Nederlandse Geloofsbelijdenis,
19 de Heidelbergse Catechismus. In 1619 komen daar de Dordtse Leerregels bij. Elk van hen omschrijf ik kort. 1. De Grote en de Kleine Catechismus van Luther Deze beide geschriften zijn ontstaan vanuit de kerkelijke visitatiereizen van Luther. Hij merkte dat het doorsneegemeentelid heel wei- nig kennis van het christelijk geloof bezat. Bij menig predikant was dat niet veel beter. Voor de laatste doelgroep schreef hij de Grote Cate- chismus en voor de kinderen en onwetende ge- meenteleden de Kleine Catechismus. Beide zijn in 1529 tot stand gekomen. In de Kleine Cate- chismus worden – met behulp van de vraag- en antwoordmethode – de volgende onderwerpen behandeld: gebod (de Tien Geboden), geloof (de apostolische geloofsbelijdenis), gebed (het Onze Vader), sacramenten (doop en avond- maal), sleutelmacht en biecht. De Grote Cate- chismus kent dezelfde indeling. Aan beide ge- schriften zijn enkele onderwerpen toegevoegd, bijvoorbeeld huisgebeden en regels voor het dagelijks leven (huistafels).
20 2. De Augsburgse Confessie Midden in de strijd tussen de Rooms-Katho- lieke Kerk en Luther en zijn aanhangers werd in 1530 de Rijksdag van Augsburg gehouden. Daar werden de protestanten in Duitsland op- geroepen om voor keizer Karel V verantwoor- ding af te leggen van hun leer. Met het oog daarop schreef Melanchthon, medewerker van Luther – die toen zelf op de Coburg verbleef – een geloofsbelijdenis, die op de rijksdag aan de keizer werd aangeboden. Helaas is deze be- lijdenis als ketterse dwaalleer veroordeeld. De belijdenis bestaat uit 28 artikelen. Het klop- pende hart ervan vormt de leer van de recht- vaardiging van de goddeloze (artikel 4). Ook noemt ze allerlei misbruiken en wijst die af. In 1540 schreef Melanchthon een nieuwe uitgave van de belijdenis, die bijvoorbeeld inzake het avondmaal, de gereformeerde leer naderde (de zogenaamde Variata). 3. De Catechismus van Calvijn In 1542 verscheen van de hand van Calvijn, de reformator van Genève, een leerboekje voor de kinderen van de gemeente. Van de oorspronke- lijk Franse versie kwam in 1545 een Latijnse
21 uitgave tot stand. In vraag- en antwoordvorm, waarbij de predikant de vragen stelt en het kind antwoordt, behandelt hij het geloof (de apostolische geloofsbelijdenis), het gebod (de Tien Geboden), het gebed (het Onze Vader) en de sacramenten (doop en avondmaal). De cate- chismus kent in totaal 373 vragen en antwoor- den. Het leerboekje, tevens belijdenisgeschrift, werd in ons land vooral gebruikt in de Frans- sprekende Waalse kerk. 4. De Nederlandse Geloofsbelijdenis In de nacht van 1 op 2 november 1561 werd in Doornik een pakje over de muur van het stads- kasteel gegooid. In het pakje zat een geloofs- belijdenis met enkele andere geschriften. Deze nieuwe belijdenis, de Confession de Foy, was geschreven door Guido de Bres (1522-1567). In 37 artikelen wordt de leer van de gerefor - meerden, volgelingen van Calvijn, weergegeven en verdedigd. Valse beschuldigingen tegen de aanhangers van de ‘nije leer’, bijvoorbeeld dat ze revolutionaire geesten zouden zijn, spreekt ze met klem tegen. In 1566 is de belijdenis aan- geboden aan keizer Maximiliaan op de Rijks- dag van Augsburg. Het heeft niet geholpen; de
22 gereformeerde godsdienst annex haar belijde- nis werd ten strengste verboden. In de gerefor- meerde kerk in ons land werd deze Confessio Belgica spoedig als officiële belijdenis gebruikt. De auteur Guido de Bres werd in 1567 terecht- gesteld in Valenciennes op de zaterdag voor Pinksteren. 5. De Heidelbergse Catechismus In 1562 gaf Frederik III, de keurvorst van de Palts Zacharias Ursinus, hoogleraar aan de uni- versiteit van Heidelberg, opdracht om een con- cept te maken voor een nieuwe gereformeerde catechismus voor zijn land. Met medewerking van een commissie, bestaande uit leidinggeven- den uit kerk en staat, kwam in januari 1563 het leerboekje tot stand. In deze commissie speelde Caspar Olevianus een belangrijke rol. In het najaar van 1563 werd de catechismus in de kerkorde van de Palts opgenomen. De derde druk kent vraag en antwoord 80 over de ‘paap- se’ mis. Kenmerkend voor de inhoud van deze catechismus is de driedeling kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid, als de drie kernen van het geloof. In deze ‘driehoek’ worden be- handeld: de wet (twee keer: de samenvatting
23 ervan in het eerste deel en de Tien Geboden in het derde deel), het geloof (de apostolische geloofsbelijdenis) en de sacramenten (doop en avondmaal) in het tweede deel en het gebed (het Onze Vader) in het derde deel. De Heidelbergse Catechismus is in een record- tijd verspreid geraakt. Momenteel kennen we- reldwijd kerken van gereformeerde signatuur het geschrift als leerboekje en als belijdenisge- schrift. In 1566 verscheen de onder ons gang- bare vertaling in het Nederlands door Petrus Datheen. 6. De Dordtse Leerregels Sinds het begin van de zeventiende eeuw woed- de in ons land een conflict tussen Arminius en zijn aanhangers (de remonstranten) en Goma- rus en zijn aanhangers (de contraremonstran- ten). Kort gezegd ging het om de vraag of God mensen tot Zijn heil verkiest om hun geloof of tot het geloof. Pas nadat de Nationale Syno- de van Dordrecht zich in de jaren 1618-1619 over het conflict had uitgesproken, werd het officieel beëindigd. Op 23 april 1619 zijn de Dordtse Leerregels, ook wel Canones of Vijf Artikelen tegen de remonstranten genoemd, in
24 de Grote Kerk te Dordrecht voorgelezen en als belijdenisgeschrift van de gereformeerde kerk in ons land aanvaard. De vijf hoofdstukken behandelen de volgende onderwerpen: de god- delijke verkiezing en verwerping (1), de dood van Christus en de verlossing van de mens (2), de verdorvenheid van de mens en zijn bekering tot God (3 en 4) en de volharding van de heili- gen (5), samen 59 artikelen. Elk hoofdstuk gaat gepaard met een Verwerping van de dwalingen. Tekst De tekst van de belijdenisgeschriften, die in dit boekje wordt gevolgd, is die van de Belijdenis- geschriften van de Protestantse Kerk in Neder- land, Heerenveen 2009. Liefde voor de belijdenis Voor veel christenen zijn de belijdenissen onbe- kend en dus onbemind. Dat is betreurenswaar - dig, want de belijdenissen bieden een schat van wijsheid, ook voor de kerk van vandaag. Het is de moeite waard om opnieuw te ontdekken hoeveel leiding we voor ons eigen geloof en voor het leven van de kerk kunnen ontvangen van het geloof van ons voorgeslacht. Wat we
25 vandaag nodig hebben, is nieuwe liefde voor de belijdenis. We worden er alleen maar rijker van. Heilsfeiten Zoals gezegd, denken we bij heilsfeiten aan datgene wat God door Zijn Zoon Jezus Chris- tus voor ons heeft gedaan. De kern van dat heil is de verlossing van de schuld en de macht van onze zonden. Tegelijk wijst het woord heil op heling, van wat gewond en gebroken is door de zonden. Dat alles mag worden gedragen door de zekerheid van het eeuwige leven, dat hier en nu reeds begint en eenmaal volmaakt zal zijn, voor eenieder die in Christus gelooft (Joh. 3:16). Het heil van de heilsfeiten is niet alleen per- soonlijk. Het raakt ook de bredere verbanden van ons leven en ook van de schepping. Uit- eindelijk gaat het om de totale herschepping van de kosmos, waardoor God de eer ontvangt die Hij waard is te ontvangen. Het draait om ons heil, het gaat om de eer van God (A.A. van Ruler). Het mag ons niet ontgaan dat de heilsfeiten al- tijd weer voorwerp van ongeloof en bestrijding
26 geweest zijn. Of het nu is door de geboorte van Jezus uit de maagd Maria een mythe te noe- men of door Zijn opstanding uit de dood naar het rijk der fabelen te verwijzen. Achter deze aanvallen zien we de macht van de duivel, die tracht het heil van God teniet te doen. Het zal hem niet gelukken. Het raakt me dat Gods heilsfeiten nooit meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Daarom ligt in de geboorte van Christus, in Zijn lijden en sterven, in Zijn opstanding en hemelvaart en in Zijn wederkomst ons heil vast. Temeer daar de Heilige Geest, Die op Pinksteren werd uitgestort, het heil aan ons hart wil toepassen, langs de weg van geloof en bekering. Over dat vaste fundament gaat het in dit boekje. Het is de enige troost geweest voor de kerk van alle eeuwen en plaatsen. Ook in onze tijd en in de toekomst, totdat Hij komt, mogen we ons daarin verheugen.Want deze God is onze God. Hij is ons deel, ons zalig lot. Door tijd noch eeuwigheid te scheiden. Ter dood toe zal Hij ons geleiden. (Ps. 48:6 ber.)