Genesis
voor mijn ouders
G.A. Trouwborst Genesis Een b ijbels dagb oek SIFRON
Ontwerp en illustratie omslag: G.A. Trouwborst Illustratie: het zonlicht boven Jeruzalem, gezien vanuit de woestijn van Judea ISBN 978 -90 -820847 -3-3 No.1 in de reeks ‘ Bijbelse dagboeken ’ NUR 707 © 2014 Sifron, Nieuwleusen ( www.sifron.nl ) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opna men of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
5 Inhoud Woord vooraf 7 In het begin 13 1:1 –6:8 Noach 20 6:9 –11:32 Ga voor jezelf 27 12:1 –17:27 Hij verscheen 34 18:1 –22:24 Sara ’s leven 41 23:1 –25:18 Geboorten 48 25:19 –28:9 Hij trok weg 55 28:10 –32:3 Hij zond 62 32:4 –36:43 Hij woonde 69 37:1 –40:23 Aan het einde 76 41:1 -44:17 Hij naderde 83 44:18 -47:27
6 Hij leefde 90 47:28 -50:26 Nawoord 97 Geraadpleegde literatuur 98 Eindnoten 99
7 Woord vooraf Voor u ligt een bijbels dagboek bij Genesis. Het volgt de complete tekst van Genesis : van de schepping tot aan de torenbouw van Babel, en van de roeping van Abraham tot aan de dood van Jozef. In dit dagboek wordt het Joodse leesrooster gevolgd. Dit rooster verdeelt het boek Genesis in twaalf gedeeltes , die elk in de tijdsspanne van een week gelezen worden. Deze twaalf gedeeltes zijn ieder weer onderverdeeld in zeven stukken, voor elke dag een tekst gedeelte. Dit dagboek biedt daarom leesstof voor twaalf weken, waarbij op iedere dag van de week een vastomlijnd schriftgedeelte besproken wordt . Deze twaalf gede eltes dragen ieder een unieke naam, verwijzend naar het Hebreeuwse begin woord van het betreffende gedeelte . Deze benamingen zijn in dit dagboek vertaald opgenomen als titel voor de twaalf hoofdstukken. Ook vindt de lezer de betreffende hoofdstukaanduiding boven iedere pagina terug . Omdat dit dagboek niet gekoppeld is aan kalenderdata, is het in principe mogelijk op ieder gewenst moment van het jaar een aanvang te maken met de lezing ervan. Dit dagboek is vrucht van jarenlange studie van Genesis . De nadruk zal liggen op het verkrijgen van overzicht over de vertelde verhalen, waarbij ook regelmatig meer gedetailleerd de diepte in gegaan wordt. Het gaat dus vooral om de uitleg van de bijbeltekst, en niet zozee r om een toepassing ervan. Hoewel de auteur voor di t dagboek in de loop der jaren meerder e commentaren op het boek Genesis heeft bestudeerd, heeft hij er voor gekozen om in de eindnoten hoofdzakelijk naar twee werken te verwijzen, die voor de lezer interessant kunnen zijn. Het betreft het commentaar Bereish is (Genesis) van rabbi Meir Zlotowitz, dat in een boeiende bloemlezing een overzicht biedt van vele klassieke Joodse com mentaren . Daarnaast wordt regelmatig verwezen naar het moderne commentaar van Nahum M. Sarna, getiteld Genesis , waar in ook veel inzichte n staan opgenomen die de tekst van Genesis dichtbij brengen. Het verdient aanbeveling eerst de betreffende bijbeltekst te lezen (liefst uit een zo letterlijk mogelijke vertaling, zoals bijvoorbeeld de Herziene Statenvertaling (www.biblija.net/biblija.cgi ) of de Naardense Bijbel (www.naardensebijbel.nl). Rest ons de lezer een mooie en leerzame reis toe te wensen door dit prachtige bijbelboek, dat ons vertelt hoe de Here God de aarde, zijn bewoners en het land en volk van Israel geboren deed worden. Ds. G.A. Trouwborst Nieuwleusen, januari 2014
God gaat zijn ongekende gang vol donkere majesteit; die in de zee zijn voetstap plant en op de wolken rijdt. Wat Hij bedoelt dat rijpt tot zin, wordt klaar van uur tot uur. De knop is bitter, is begin, de bloem wordt licht en puur. (Lied 943 vers 1 en 6, Liedboek )
Genesis
Zondag IN HET BEGIN Genesis 1:1 -2:3 13 Genesis begint met het woordje ‘beresjiet’, dat vertaald is met: ‘ in het begin’ . Het begin: als je erover nadenkt, gaat het je duizelen. Dan gaat het over het punt in de tijd vóór alles uit, voo r al het leven dat er was , dat er is en zijn zal. Wij kunnen daar nie t bij. Maar gelukkig hoeft dat ook niet, want God was er! ‘In het begin schiep God’ vertelt de schrijver van Genesis verder. Voordat het begin er was, was God er al. Hij was er als eerste, altijd al, en staat zo vóór en boven alles. Dit gegeven maakt de Bi jbel uniek. In de scheppingsverhalen van de omliggende volkeren wordt immers verteld hoe in het begin ook de goden ontstonden en een product waren van krachten die tot leven leidden. Het boek Gene sis vertelt echter dat God er reeds was en juist de Ma ker va n alles is. Een gedachte die rust kan geven. Dat alles wat er vanaf het begin is geweest, licht en donker, goed en kwaad, in Gods handen rust. Wat schiep God? Hij schiep de hemel, wordt als eerste verteld. Maar omdat de hemel niet ons woongebied is en uits tijgt boven ons waarnemingsvermogen, en wij mensen immers op aarde leven en ook bedoeld zijn om daar te won en, gaat het vervolg van Genesis en praktisch heel de Bijbel over de aarde: ‘ God schi ep de hemel – en de aarde. De áá rde nu was woest en ledig ’. Over de wording van de aarde gaat het boek Genesis, heel in het bijzonder in het scheppingsverhaal. Dat is immers voo r ons mensen veel interessanter: te weten hoe het leven er gekomen is en hoe het bedoeld is. Hoe wij onze plaats daar al dan niet in hebben te nemen. Maar het boek Genesis gaat ook nog over iets anders. In het Hebreeuws is het woordje voor aarde : ‘eretz’. Dat woord wordt in de Bijbel ook gebruikt voor Israel. Dan is de betekenis zoiets als: ‘het Land’. Zo kan het boek Genesis ook gelezen worden: als een vertelling hoe Israel ontstond. Na de zond vloed kwam immers Abraham . En na hem kwamen Isaäk en Jakob, de andere aartsvaders van Israel . We horen van God s belo fte dat zij ‘het Land’ zullen beërven e n hoe alle volken via dit Land gezegend zullen word en. H et boek Genesis eindigt met verlangen naar dit Land. Als Jozef immers zijn laatste wens uit, geeft hij aan eens te willen worden herbegraven in Israel (Genesis 50:25). Zo herbergt het boek Genesis veel verhalen in zich. Vandaag lezen we het eerste stukje. Het begin. Hoe we achter al het leven de hand van God mogen weten. De Here God die zorgvuldig, stap voor stap, dag voor dag, aan zijn schepping werkte en nog steeds werkt. En waar een begin is, is ook een eind. Zo is het ook bij Gods schepping: na de zes dagen van arbeid was het werk voltooid, en rustte God (Genesis 2:3). Ook dat mogen we weten. De wereld en het leven waarin wij ons bevinden draait niet in een cirkel rond, maar alles gaat ergens naartoe. Naar de rust waarvan God genoot. En waarin Hij ons wil laten delen.
Maandag IN HET BEGIN Genesis 2:4 -19 14 In Genesis 2:4 begint er een tweede scheppingsverhaal. Nog eens wordt verteld wat de diepste achtergronden bij het leven op aarde zijn. Wezenlijk is , aldus vers 4, dat alles geschapen is door de HERE God. Het is opvallend dat in dit tweede scheppingsverhaal de naam ‘HERE’ gebruikt wordt: de verbondsnaam van de Here God. In het eerste scheppingsverhaal kwam enkel d e naam ‘God ’ (‘Elohiem’) voor, maar hier staat nu ook de vierletterige Verbondsnaam waarmee God zich later aan Mozes bekend zou maken. Binnen het Jodendom worden beide Godsnamen gezien als elkaar aanvullend. ‘Elohiem’ (God) duidt op de (be)oordelende kant van God en het principe van recht in Hem en in de schepping. De naam ‘HERE’ (‘Ik zal zij n die Ik zijn zal’) duidt op Gods barmhartigheid: de belofte dat Hij zich over zijn volk en schepping zal ontfermen. Beide namen en eigenschappen zijn wezenlijk voor Go d en komen daarom in de scheppingsverhalen aan bod: Hij is rechtvaardig en barmhartig beide. In dit tweede scheppingsverhaal is het beeld dat oprijst inderdaad voluit barmhartig. Wanneer verslag wordt gedaan van de schepping van de mens, horen we dat deze uit aarde werd gevormd, maar levenloos bleef. Vervolgens echter zien we voor ons hoe de HERE God zijn eigen levens adem in de neus van de mens blaa st, zodat hij een levend wezen wo rdt: als een soort mond -op - mond -beademing, waarbij de HERE God als het ware v ol liefde en aandacht over de levenloze mens gebogen zit. Er is hierbij sprake van een mooi woordspel in het Hebreeuws. Voor mens wordt het woord ‘Adam’ gebruikt, en voor aarde het woord ‘adam ah ’. Het verschil tussen de dode mens (enkel stof) en de levende mens is de klank ‘ah’, die duidt op de ademtocht van Godswege die de mens leven schenkt. Dit besef is wezenlijk voor heel het verdere van de Bijbel. De mens leeft bij de gratie G ods, en is daarom aan Hem dank en verantwoording schuldig. Ook krijgt de mens van Hem een taak. Daar vertelt het verhaal eveneens over: de mens wo rdt in de Hof geplaatst om die te bewerken en te bewaren. E n er i s sprake van een gebod: om niet te eten van die ene boom van kennis van goed en kwaad. De mens leeft immers niet in ongebonden vrijheid, maar dient zich te houden aan wat zijn Schepper hem opdraagt wel en niet te doen. Opvallend aan dit tweede scheppingsverhaal is tenslotte dat er verschillen aan te wijzen zijn met het eerste. Zo werd in het eerste scheppingsverhaal verteld dat de dieren voor de mens uit werden geschapen, en hier horen we juist van het omgekeerde: eerst k wam de mens, en daarna de dieren. Dit wijst ons er op hoe we he t scheppingsverhaal mogen lezen: niet zozeer als een letterlijk historisch verslag, maar veeleer als een verhaal met een boodschap. Een boodschap over de HERE God die de mens wilde, leven schon k, liefhad en een gebod meegaf.
Dinsdag IN HET BEGIN Genesis 2:20 -3:21 15 Vandaag lezen we over de vrouw , geschap en uit de zijde van de mens , als kroon op God s schepping . Zij kwam in een wereld waar alles al op orde was. De natuur en de dieren waren er en haar man Adam had alle dieren al een naam gegeven. Het werk was al gedaan. Zoals een bruid over de drempel van het huis wordt getild, waar alles keurig netjes op orde is. Dit alles be tekende echter ook dat zij kwam nadat de HERE God aan Adam het verbod op het eten van de boom der kennis van goed en kwaad gegeven had (Genesis 2:16) . Zou dat de reden zijn dat de slang haar uitzocht om zijn boze werk te doen? Iemand die iets niet uit de eerste hand heeft vernomen, valt immers eerd er aan het twijfelen te br engen. Want daar is de slang op uit: om het goede Godsbeeld dat de vrouw heeft , te laten wankelen. Luister hoe hij begint: ‘ God heeft zeker wel gezegd dat je niet mag eten van enige boom in de hof? ’ (Genesis 3:3). Hij presenteert de vrouw een God van wie j e niets mag, die er op uit is om je klein te houden. In het antwoord van de vrouw zien we hoe geraffineerd het gif van de slang zijn werki ng doet . Aanvankelijk verdedigt zij God, en zegt dat zij van alle bomen mogen eten, behalve van die ene (Genesis 3:3). Maar dan komt het: wanneer de vrouw haar zin afrondt, zegt ze er ook bij dat zij die ene boom van God niet mag aanraken. En hier gaat het mis , want een verbod op aanraken is nooit aan de orde geweest . Met dit zinnetje blijkt dat h et slangengif zijn werkin g doet: h et gif van de roddel, het zwartmaken van een Derde. De vrouw maakt hier de HERE God strenger dan Hij is. En daar ligt de bodem voor de zonde, altijd en overal weer: de A(a)nder geen recht doen. Hem niet de ruimte geven te zijn zoals Hij is. Daar g aat het mis in de relatie. De slang voelt dit alles feilloos aan, en hapt toe, door nu ronduit te melden dat God er op uit is haar en haar man klein en dom te houden (vers 5). Meer hoeft hij niet te zeggen, want het kwaad is hiermee geschied. De verboden v rucht wordt gegeten. Hoe erg en ingrijpend dit overbekende verha al ook is, tegelijk mogen we opmerken dat de schrijver van Genesis ons toch bij een positief Godsbeeld blijft bepalen. Eindigt dit verhaal er niet mee dat de ‘HERE God’ (de ‘Barmhartige Rechter ’) de nu kwetsbaar geworden en zich wegschamende mens liefdevol bekleedt met kleding? En ook vernemen we niet van een onmiddellijke dood van Adam, terwijl dat toch gezegd was: ‘ op de dag dat je van deze boom eet, zul je sterven ’ (Genesis 2:17). Adam heeft maar liefst 930 jaar oud mogen worden. Bijbelverklaarders wijzen er op dat God hier enerzijds als Rechter vasthield aan zijn straf , maar tegelijk als de Barmhartige niet de menselijke, maar de goddelijke dag nam. Bij God is één dag immers als duizend jaar (Psalm 90:4). Al ble ef het zo inderdaad binnen die g oddelijke dag, tegelijk schonk God de mens nog een zeer lang leven. Met naar dit alles te verwijzen laat de schrijver van Genesis zien dat, o ndanks de zondeval, Gods genade is gebleven. Zodat ook wij in het beeld dat wij van God hebben, vast op Hem mogen vertrouwen.
Woensdag IN HET BEGIN Genesis 3:22 -4:18 16 Waar het slangengif zijn werking doet, wordt niet alleen negatief tegen God aangekeken, maar ook naar de medemens: ook die wordt a ls een bedreiging gezien, in plaats van als een ander om samen mee te mogen leven. Daarover gaat het volgende verhaal, over Kaïn en Abel. De twee br oers brengen hun offer. Kaïn offert van d e vruchten der aarde. Abel schenkt God van de eerstelingen van zijn schapen en van hun vet (Genesis 4:3,4). Daarmee is een wezenlijk verschil gege ven. Uit het vervolg van de Bijbel (bijv. Exodus 23:19) kunnen we namelijk afleiden (en dat mag, want volgens de rabbijnen is er ‘geen voor of na’ i n de Tora i) dat Abels offer met het hart gegeven werd, om dat hij het allerbeste aan God afstond. Kaïn leek meer ‘voor de vorm’ te offeren. W e lezen dan ook dat de HERE acht sloeg op het offer van Abel, en niet op dat van Kaïn. Iets dat we wel kennen uit he t dagelijks leven. Wanneer je immers een geschenk ontvang t waarv an je aanvoelt dat het met het hart gegeven is, valt je dat meer op en blijft het je meer bij dan een cad eau waarvan je aanvoelt dat het gegeven is omdat het nu eenmaal zo hoort. Kaïn voelt ha arfijn a an wat hier gebeurt en wordt boos, uit jaloezie. Een herkenbaar menselijk proces wordt hier geschilderd. Immers ook heden ten dage kunnen mensen op onredelijke gronden boos worden op de ander. Kaïns jaloezie was ongegrond, want dat God zijn offer niet aanziet (let wel: we lezen nergens dat Kaïns offer w ordt verworpen) had Kaïn te wijt en aan het feit dat hij nu eenmaal minder liefde en inzet bij zijn offer had getoond dan Abel. In plaats van hier een uitdaging in te zien, reageert hij zijn jaloezie e n frustratie op dusdanige wijze op zijn broer af, dat deze sterft. Een ingrijpend en helaas maar al te actueel relaas over hoe het mis kan gaan onder invloed van de slang , die ook de relatie tot onze medemens stuk wil mak en. Overal zijn nu diepe barsten in de schepping gekomen: in de verhouding van de mens tot God en in de verhouding van de mens tot zijn broeder en zuster . Iets wat ook bepalend zal zijn voor het vervolg van de Tora. Hoe kan de mens omgaan met deze breuken? Veel van wat volgt gaat over het h erstel van de verhouding tot God en de naaste, of juist de instandhouding van de goede verhoudingen, wanneer die er God zij dank mogen zijn. Het verhaal van Kaïn en Abel is daarom een preventief verhaal: het leert ons eerlijk en kritisch te kijken naar de mechanismen van jaloezie en haat in onszelf. Bovendien leert het ons zien op een God die alles wat tussen mensen gebeurt ziet. God hoort het bloed van Abel tot Hem roepen van de aardbodem (Genesis 4:10). Slachtoffers van geweld zijn bij Hem niet stemmeloos. Kaïn komt niet weg met zijn daad en krijgt zijn straf. Tegelijk wordt hij beschermd tegen blinde mensenwraak. Want alleen God komt het oord eel toe.
Donderdag IN HET BEGIN Genesis 4:19 -4:22 17 Vandaag lezen we over de nakomelingen van Kaïn. In het gedeelte van gisteren werd deze geslachtslijst van zeven generaties begonnen. Nu staan we stil bij de zevende generatie uit deze lijst: de kinderen van Lamech en zijn twee vrouwen Ada en Zilla . Het betreft een drietal zonen en een dochter: Jabal, Jubal, Tubal - Kaïn en Naäma. Jabal was de voorvader van ‘wie zit bij de tent en de kudde ’ (vers 20). Deze uitdrukking duidt hoogstwaarschijnlijk op de nomadische mensheid, in tenten rondtrekkend en levend van de veeteelt. Ja bal vertegenwoordigt een wereld waarin een zekere harmonie heerst en voldoende voorhanden is om van te leven. Vlees, melk, huiden en welke andere dierlijke producten ook: het is er allemaal , en zo trekt men van plek tot plek naar waar het goed is om te wonen. De tweede zoon , Jubal , is de vader van allen die harp en fluit spelen, kortom de vader van allen die musiceren. Daarmee vertegenwoordigt hij ook een belangrijk aspect van de mensheid. In de mens heeft immers altijd het besef geleefd dat er meer is dan de dagelijkse kringloop van ‘de tent en het vee’, van het wonen, werken, eten en verzadigd zijn. Muziek, want daar gaat het hier om, is ook van binnenuit uit de mens voortgekomen. Als iets dat er ook wezenlijk bij hoort. Er is gee n cultuur op aarde waar niet gemusiceerd wordt. Muziek raakt aan een snaar die in de mens is gespannen, en wat is het pracht ig als die snaar beroerd wordt! De derde zoon, Tubal -Kaïn, i s koper - en ijzersmid. Hij vertegenwoordigt de mensheid di e zich almaar verder ontwikkelt en van eenvoudige grondstoffen sterke voorwerpen weet te maken, van gebruiksvoorwerpen tot aan de wapenindustrie. Ook dit is een wezenlijk aspect van het mens zijn: het bijna scheppend bezig zijn, telkens zichzelf en de we reld rondom verd er ontwikkelend, ten goede of ten kwade. Zo staan deze drie (half)broers voor een mensheid die steeds verder reikt. Echter, hoe intrigerend dit alles ook mocht zijn , tegelijk bleef het vertrekpunt verkeerd: men stamde af van Kaïn, de moordenaar. En deze t ak was gedoemd eens af te breken. Hoe bitter het misschien ook klinkt, de Tora laat zien dat heel deze mensheid en stamboom van Ka ïn het niet heeft gehaald. E en leven gebaseerd op moord verdraagt zich immers niet met Gods wereld, waarin andere normen gelden. Kaïns stamboom stopt dan ook abrupt bij de zevende generatie. Toen kwam de zondvloed en is heel het nageslacht van Kaïn van de aarde weggewist. Is Kaïns nageslacht werkelijk geheel verdwenen? Een oude Joodse midrash ii vermoedt dat Tubal -Kaïns zus Naäma, die ee n tijdgenote was van Noach, diens vrouw geworden is en zo toch iets van Kaïns lijn heeft laten doorgaan. Wat zou anders de reden zijn dat haar naam hier zo mysterieus maar tegelijk zo veelbelovend (‘de schone, de lieflijke’) klinkt? Een intrigerende uitleg!
Vrijdag IN HET BEGIN Genesis 4:23 -5:24 18 Stonden we gisteren stil bij de stamboom van Kaïn die in zichzelf geen toekomst had wegens de gepleegde moord, vandaag horen we van een andere stamboom, voortkomend uit Kaïn s broer Seth, die in de p laats was gekomen van Abel . Deze stamboom zou wè l toekomst hebben, en daarmee postuum aan Abel eerherstel en toekomst geven. Het betreft een lijst van tien generaties, uitmondend bij Noach, degene die de mensheid mocht redden door de zondvloed heen. De lezing van vandaag eind igt echter eerder in deze lijst: bij de zevende generatie, die van Henoch. Op Henoch ma g de aandacht bewust vallen, want van hem valt immers veel kostbaars te vermelden. In de eerste plaats horen we dat Henoch wandelde met God (vers 22). Dat is een enorm gegeven, dat voor het eerst sinds het verhaal van de zondeval iets laat zien van hoe he t toch weer mag zijn. In de Hof van Eden was het destijds immers mogelijk om met God te wandelen, Hij was vlakbij de mens. Maar na de uitdrijving leek er een kloof te zijn g ekomen tussen God en mens: God in de Hof en de mens er buiten. Het leven van Henoch laat echter zien dat het toch weer mogelijk bleek om in Gods nabijheid te leven. Was de Here God de Hof uitgegaan en had Hij toch de mens weer opgezocht? Deze korte vermelding over Henochs leven doet geweldige vermoedens rijzen. Maar ook de vermelding van Henochs levenseinde is minstens zozeer de moeite waard. Want hier wordt iets over de dood gezegd, d at heel het verdere van de Bijbel van groot belang blijft. Toen Henoch stierf ‘ nam God hem ’ staat er letterlijk (vers 24). Dit laat zien dat de dood niet zo zee r een wegvallen uit het leven betekent , maar juist een vallen in de genadige handen van de Levende. Dit besef dat het leven en het sterven in de lijn van Seth gebaseerd is op Gods genadige trouw aan het slachtoffer Abel, komt ook tot uitdrukking in het feit dat deze tien generaties tellende stamboom tot aan de zondvloed twe e (gerekend vanaf Seth) generaties meer kent dan de zevenvoudige stamb oom van Kaïn. De moordenaar leek weliswaar de toekomst te hebben met het getal der volheid ‘zeven’, toch wordt hij overtroffen door een andere stamboom, meerdere generaties rijker dan de zijne. Een stamboom die bovendien laat zien dat wie vroegtijdig uit d it leven wordt weggenomen, toch de ware toekomst mag hebben bij God en door God . Immers, Henoch met zijn ‘slechts’ 365 jaren (wat niet veel was ten opzichte van de andere vermelde leeftijden) lijkt hier wel een verwijzing naar Abel, die ook vroegtijdig uit het leven werd genomen. Zijn leven werd genomen door Kaïn. Maar, vertelt deze stamboom, in werkelijkheid viel zijn leven niet in Kaïns handen, maar in die van God. Want de jong gestorven Henoch werd ‘(op )genomen ’ door God. Hiermee schetst het gedeelte van vandaag een van de belangrijkste principes in het leven. God beschermt het zwakke.
Sabbat IN HET BEGIN Genesis 5:25 -6:8 19 Het slo tgedeelte van deze week vormt een brug naar de volgende, getiteld: ‘Noach’. Over hem zal het gaan. Wij hoorden daarom in de stamboom van Seth vandaag over zijn geboo rte, als de tiende uit de lijst. Opvallend is dat bij Noachs geboorte een profetie van zijn vader Lamech vermeld wordt. Lamech profeteerde dat Noach de mensheid zou ‘troosten aangaande de moeitevolle arbeid op de aardbodem, die door de HERE vervloekt was ’ (Genesis 5: 29). Deze profetie heeft betrekking o p het einde van de zondvloed, toen Noach een alta ar bouwde en de Here God door he t reukoffer mild gestemd werd en beloofde de vloek die op de aarde lag (Genesis 3:17) er weer af te halen, zodat niet meer de dorens en distels zouden overheersen, maar er weer in normale zin gezaaid en geoogst kon worden (Genesis 8:20 -22). Zo werd door dit offer van Noach de mensheid inderdaad vertroost, en leven ook wij nog steeds op deze aarde, waar zaaien en oogsten blijkbaar veel beter mogelijk is dan ten tijde van de ‘eerste aarde’ van voor de zondvloed. Zo zien we dat in deze geslachtslijst van tien personen de tiende persoon door een offer zegen van Godswege weet te verkrijgen voor heel de aarde. O ok bij de volgende geslac htslijst (Genesis 11: 10 -32) zal de tiende uit de betreffende lijst door een offer zegen van Godswege verkrijgen. Het betreft Abram, die door het bijna -offer van zijn zoon Isaäk te horen krijgt dat de aarde dankzij deze gebeurtenis gezegend zal worden (Gen esis 22:18). In het gedeelte voor vandaag is het echter zover nog niet. Het tegendeel is veeleer het geval. In het begin van Genesis 6 staat een wonderlijk verhaal, waarvan door de meeste uitleggers vermoed wordt dat het een samenvatting is van een toender tijd bekend mythologisch getint verhaal. Het gaat over de ‘zonen Gods’ (vers 2) en over reuzen (ook genoemd: nefiliem, vers 4). Het lijkt hier te gaan om gevallen engelen die zich vermengden met de mensen en hen wisten mee te slepen in één grote corrupte b eweging, waarbinnen het kwaad hoogtij vierde. Dit alles leidde tot een enorm heftige beweging in het hart van de Here God: het berouwde Hem dat Hij de mens gemaakt had (vers 6). Dat is een ontzaglijke uitspraak, waar je stil van wordt. Blijkbaar was alles dusdanig verslechterd, dat God geen andere optie zag dan radicaal overnieuw te beginnen. Mens en dier zou den weggevaagd gaan worden. Tegelijk vond Noach gen ade in Gods ogen. Waarom dit was wordt hier nog niet vermeld. Wel kun je vermoeden dat God, nu Hij via één mens opnieuw wilde beginnen, de keus maakte voor de lijn van Seth. Abel was immers niet vergeten! De toen levende afstammeling van Seth was Noach. Hi j mocht dus verder. In hem kreeg Abel – en niet Kaïn - de toekomst. Een diepe gedachte.
Zondag NOACH Genesis 6:9 -22 20 Vandaag begint het gedeelte ‘Noach’. Hoewel Noach zeer bekend geworden is, weten we weinig gedetailleerds over hem. Het enige dat vermeld wordt is dat hij een rechtvaar dig man was, volmaakt onder zijn tijdgeno ten. Ook weten we dat hij wandelde met God (vers 9). Hij had een intieme relatie met Hem . Dit alles klinkt natuurlijk uitermate positief. Het woord voor ‘volmaakt’ bijvoorbeeld weerspiegelt het latere woord dat voor offerdieren gebruikt werd, die volmaakt en zonder enig gebrek dienden te zijn. Zo was Noach blijkbaar volmaakt en zonder enig gebrek. Tegelijk wor dt er ook wel anders tegen hem aangekeken in de Joodse traditie. Zo zijn er ook uitleggers die stellen da t het allemaal wel meeviel met Noach. Er staat immers dat hij volmaakt onder zijn tijdgenoten was (vers 9) . Met andere woorden: slechts vergeleken met zijn tijdgenoten was Noach volmaakt. Als je bedenkt dat zijn tijdgenoten stuk voor stuk totaal verdorven lieden waren, dan stak een beetje normaal levend mens hier al snel gunstig tegen af. Bovendien, zo stellen deze uitleggers, haalt Noach het niveau van Abraham niet. Toen God immers het oordeel over Sodom en Gomorra aankondigde, wilde Abraham dit niet zomaa r accepteren en probeerde hij al biddend of er nog een uitweg mogelijk was. Bij Noach vinden we van verzet te gen Gods oordeel geen enkel spoor waaruit zou kunnen blijken dat hij bega an was met het lot dat dreigde voor zijn tijdgenoten. Bijna slaafs bouwde hij gehoorzaam de ark, trok er in en overleefde, waar ieder ander omkwam. Hoe dit alles ook zij, feit is dat Noach door God werd uitgekozen. Opvallend is ook voor wie het geslach tsregister uit Genesis 5 goed lee st, dat Noach de eerste mens is die geboren w erd na de dood van Adam. In die zin is hij een soort tweede Adam, die aan het hoofd staat van het nieuwe begin van de mensheid. Wat de ark betreft is het boeiend om de aanwijzingen voor de bouw ervan te lezen. De enorme maten (ca. 157x23x14m) en de inrichting van de ark geven de lezer een beeld van het vaartuig. Wat bij dit alles opvalt i s het ontbreken van een stuurinrichting. I n tegenstelling tot elk gebruikelijk vaartuig was de ark volkomen stuurloos. Van Noach werd dus veel vertrouwen gevraagd, door een vaartui g te bouwen , waarin hij afhankelijk van Gods leiding zou zijn. Ook hier zien we Noach overigens weer zonder vragen of pr otest aan het werk gaan. Voor zijn karakter schijnt een volmaakte gehoorzaamheid typerend te zijn. W ellicht kwam dit voort uit zijn wandelen met God en had hij blijkbaar in zijn leven zo’n diepe band met de Here God opgebouwd, dat hij Hem in alles vertrouw de. God had het Noach trouwens ook beloofd, dat Hij met hem zijn verbond zou oprichten (vers 18). En als God zich met hem verbond, wat viel er dan nog te vrezen? Op grond van Gods belofte en van zijn verbond kon Noach vertrouwend doen wat God van hem vroeg en begon hij te werken aan dit enorme bouwproject: de ‘reddingsboot’ waarin mens en dier gered zoude n worden door het oordeel heen.
Maandag NOACH Genesis 7:1 -16 21 In de Bijbel gaat het niet zelden om de deta ils. Door nauwkeurig te lezen kom je verborgen betekenissen op het spoor. In het gedeelte voor v andaag zijn er drie bijzonderheden te ontdekken. Zo legt Rashi (1040 -1105), die binnen Israel nog steeds wordt gezien als een van de belangrijkste commentatoren op de Tora, de vinger bij vers 4, waar God zegt dat Hij over ‘nog zeven dage n’ de zondvloed over de aarde zal brengen. Rashi is gefascineerd door het woordje ‘nog’, dat klinkt als een week uitstel op iets dat eigenlijk al gepland stond om te gebeuren. Vanwaar die zeven dagen uitstel op de zondvloed? Rashi komt dan met een geweldig e verklaring, uitgaande van de gebruikelijke zevendaagse periode van rouw in Israel. Zou den deze zeven dagen uitstel te maken kunnen hebbe n met een begrafenis en de daar op volgende rouwperiode, waar God de ruimte aan wilde geven? Maar wie was er dan zo bel angrijk, dat diens dood de zondvloed kon uitstellen? Rashi is aan het combineren en rekenen geslagen, en komt met een briljante verklar ing: het jaar waarin de zondvloed kwam, was tevens het sterfjaar van Methusalem, de oudste mens, Noachs grootvader . Voor hem maakte de Here God pas op de plaats. Noach mocht eerst zijn grootvader met gepaste eer begraven. Hoe komt Rashi bij dit gegeven? We citeren een voe tnoot bij het Rashi -commentaar: ‘Methusalem was 187 toen hij Lamech kreeg (Genesis 5:25). Lamech was 182 toen Noach geboren werd (Genesis 5:28). Dus Methusalem was 369 jaar oud bij Noachs geboorte. De zondvloed kwam toen Noach 600 jaar oud was; Methusalem was toen 969, en dat was tevens de leeftijd waarop hij stierf.’ iii Een tweede detail betreft de wijze waaro p verteld wordt hoe Noach en zijn familie de ark binnengingen. In de vertelling horen we hoe de mannen en vrouwen apart optrokken (vers 7). Later wordt verteld hoe al le echtparen van Godswege als ‘stel’ de ark weer uit mochten gaan (Genesis 8:16). H ier acht er schuilt een diepe betekenis: wanneer de wereld om je heen vergaat, onthoud je je u it respect hiervoor van de geneugten van het huwelijk. Dus mannen en vrouwen apart. Tot het moment komt dat het leven weer gevierd mag gaan worden. Tenslott e horen we vanaf vers 10 hoe de wateren over de aarde kwamen, zowel vanuit de diepte als vanuit de hemel. Hier werd de tweede scheppingsdag, waarop de wateren boven en beneden de aarde door een uitspansel gescheiden werden, ongedaan gemaakt en keerde alles tot de oerchaos terug , met overal water (Genesis 1). Zou God dit vreselijke voorzien hebben? Dat zou verklaren waarom Hij het ‘en zie, het was goed’ niet uits prak op deze tweede scheppingsdag.
Dinsdag NOACH Genesis 7:17 -8:14 22 Vandaag lezen we het ingrijpende verhaal van de zondvloed. Veertig dagen lang is er wassend water. Opvallend is dat het verhaal als eerste resultaat hiervan noemt dat de ark ‘verheven werd boven de aarde’. Water verzwelgt niet alleen, maar draagt ook. Het klinkt bijna koninkli jk, alsof de ark hier op een soort schild wordt geheven. Is het een eerbetoon aan de rechtvaardige Noach? In ieder geval wordt duidelijk gemaakt dat in het oordeel de rechtvaardige gered wordt. Pas daarna wordt verteld dat mens en dier omkwamen in deze wat ervloed. Dat blijft een zeer aangrijpend gedeelte. Het aangrijpende zit eigenlijk ook al in wat in Genesis 8:1 verteld wordt: ‘God liet ‘ruach’ over de aarde trekken. Ruach kan zowel ‘wind’, ‘Geest’ of ‘ademtocht/zucht’ betekenen. Over alle drie gaat het h ier: over de adem van God, die als een diepe en verdrietige zucht over dat dodelijke water ruiste. Over de wind die over de aarde trok, en deze weer deed opdrogen. Over de Geest van God die, net als in het scheppingsverhaal, boven de wateren zweefde. Met n ame over deze laatste gaat het: de Geest, waarvan de duif het symbool is. Het verhaal vervolgt immers met te vertellen over twee vogels: de raaf en de duif. Beiden werden uitgezonden door Noach, om poolshoogte te nemen. De raaf werd als eerste losgelaten, en deze keerde niet terug. Voor de aaseter was het wijde water, met daarop drij vend de vele lijken en kadavers, een waar ‘walhalla’. De vogel van de dood kon goed leven met deze situatie. Voor de duif, Gods Geest, blijkt het echter geheel anders. Die kan e n wil niet een nieuw begin maken in een situatie waarin dood en verderf de boventoon voeren. Daar mag geen compromis mee gesloten worden. De duif wil radicaal anders, en begint pas als dat ook lijkt te kunnen. Als er een olijftakje boven water komt. De oli jf, een teken van hoop, een nieuw begin. En inderdaad zal er aan de stamboom van de mensheid een olijftakje gaan groeien. De geslachtsregisters na het zondvloedverhaal zullen vertellen, hoe éé n van de loten aan deze stam Abram heette, aartsvader van Israel , het volk dat in de Bijbel ook ‘de edele olijf’ wordt genoemd, en dat de olijftak in haar nationaal wapen draagt. Israel zou zegen voor heel de aarde gaan betekenen. Een licht voor de volkeren. Zo wordt in dit verhaal op verborgen manier verteld hoe de duif (de Geest) werkt aan het ontstaan en voortbestaan van dat bijzondere volk van God, Israel, dat nog steeds, ook duizenden jaren na de zondvloed, onder ons is. Het volk waarvan wij de Bijbel ontvin gen. Het volk waaraan de Messias beloofd was. iv Het volk waarvan ook de heilzame geboden al zoveel goeds voor zovelen betekenden. De duif (de Geest) was er al mee bezig, met het ontwikkelen van Gods heilsplan. Toen Noach nog achter gesloten deuren zat, in d e ark, werkte de Geest al volop. Dat mag ook ons vertrouwen geven: wanneer het water nog lijkt te heersen, is de Geest al werkzaam. Op vastberaden wijze.
Woensdag NOACH Genesis 8:15 -9:7 23 Toen Noach de ark verliet, bouwde hij een altaar en bracht daarop e en offer. De geur ervan behaagde de Here God. Hierdoor besloot H ij de vloek die op de ‘eerste schepping’ lag weg te nemen. Door deze vloek (Genesis 3:1 7) zou, zoals we reeds eerder zagen, de aarde doornen en distels voortbrengen en de mens zou enkel kunnen werken in ‘het zweet zijns aans chijns’. Dankzij het offer van Noach besloot God echter de ze vloek te annuler en. Voor de ‘tweed e aarde’ zou voortaan gelden dat zaaiing en oogst, kou en hitte, zomer en winter, dag en nacht in geregelde orde elkaar zouden afwisselen (Genesis 8:22) . Kortom, het bewerken van de aarde werd een stuk aangenamer. Natuurlijk kan arbeid nog steeds met moeite en inspanning gepaard gaan, maar blijkbaar niet meer in die mate waarop het op de eerste aarde het geval was. Ook zit er veel meer orde en voorspelbaarheid in het leven, waarop de mens zijn werk kan afstemmen. H et intrigerende is dat Noachs vader, Lamech, dit al bij diens geboorte had geprofeteerd. In Genesis 5:28 lazen we immers hoe Lamech een zoon (letterlijk: ‘bouwer’) verwekte, en hij sprak dat deze bouwer ( naar nu blijkt nog niet eens zozeer door diens gebouwde ark, als wel door het gebouwde altaar) de mensheid zou ‘troosten over de moeitevolle arbeid van onze handen op deze aardbodem die de HERE vervloekt heeft’ . Hoe zijn Lamechs woorden uitgekomen, toe n dankzij Noachs offer God deze vloek van de aarde wegnam. In plaats van vloek kwam zegen, zo vervolgt de tekst: ‘ En God zegende Noach en zijn zonen ’ (Genesis 9:1). Die zegen bestond onder andere hierin dat de oude scheppingsgave om zich te vermenigvuldigen en vruchtbaar te zijn, opnieuw werd benadrukt: ‘ Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde ’ (vers 1). Nu het onkruid geen overwicht meer had, zou er immers weer ruimte zijn voor goede vruchten en vermenigvuldiging van de schepselen. Uit het vervolg bli jkt bovendien dat de mens opnieuw de centrale positie in de schepping toebedeeld kreeg, die Adam aan vankelijk ook had (en die in Psalm 8 bezongen wordt), namelijk dat de mens al les in handen gegeven is, en hij kan heersen over zowel de tamme als wilde dier en. v Een verschil met de ‘eerste schepping’ is overigens dat de mens nu ook vlees van dieren mag eten, iets wat eerst niet gold. A an de ze vleesconsumptie wordt wel een duidelijke beperking gesteld: er mag hierbij geen bloed worden genuttigd. Het bloed bevat immers de levenskracht, de ziel van het schepsel. Deze ziel diende geëerbiedigd te worden. Bovendien mocht de jager niet gaan leven vanuit het idee met het bloed van een schepsel zijn eigen ziel te versterken. vi Ook het bloed van een medemens mocht niet vergoten worden. De mens is immers naar het beeld van God gemaakt. En daar dient met eerbied en respect mee omgegaan te worden. Omdat God zo enorm rijk en groot is, dient de mens het leven juist te bevo rderen: ‘ wordt talrijk op de aarde! ’ (vers 7).
Donderdag NOACH Genesis 9:8 -17 24 De J oodse traditie leert dat het in de Bijbel ook aan komt op zorgvuldig tellen. Zo wordt in dit gedeelte het woordje ‘verbond’ zevenmaal genoemd. Niet eenmaal, maar met zevenvoudige kracht onderstreept de Here God dat Hij een verbond heeft opgericht met de aarde, en heel de mensheid daarop. Niet maar voor even of voor een bepaalde groep mensen, maar voor ‘ alle ziel, alle vlees’ (vers 10,11,12,15,16,17). Dit zijn twee belangrijke woordjes , die laten zien : Gods v erbondenheid met de aarde geldt al zijn schepselen, mensen en dieren. Geen volk of soort uitgezonderd. En dan niet alleen wat de ziel betreft. Van de ziel zou het immers meer voor de hand l iggen dat die God welgevallig i s, aangezien di e aangelegd is op God. Echter, o ok van het ‘vlees’ (de mens in zijn schepselmatige, lichamelijke vorm) wordt gezegd dat die door God geliefd is. En dat is goed om te mogen weten, juist ook tegenover allerlei stromingen die stellen dat het God enkel om de ziel t e doen is. Je had inderdaad verwacht, mede op grond van wat in Genesis 6 geschreven stond, dat het vlees nu voorgoed buiten Gods gratie was geraakt. In hoofdstuk 6 lezen we immers meermalen dat ‘alle vlees zijn weg verdorven had’ (vers 12), en dat God ‘ het einde van al le vlees’ (vers 13) aank ondigde . Dat God toch niet een definitief einde aan de vleselijke mens maakt, m aar hem een nieuw begin schenkt , is daarom op zijn minst opmerkelijk te noemen. Nog maar kort voor de zondvloed klonk het met grote stelligheid dat alle vlees moest verdwijnen. Het omgekeerde klinkt immers , nu zevenvoudig herhaald wordt dat God zijn eeuwigdurende verbond opricht , juist ook met alle vlees. Alsof er iets beslissends gebeurd is in God zelf, toen Hij dat verschrikkelijke oordeel uitvoerde. Een strijd tussen zijn toorn als Rechter en zijn barmhartigheid als Genadige. Het lijkt erop dat de Here God hier zelf aanvoelt hoe deze twee eigenschappen in Hem strijden om voorrang, maar hoe toch vooral zijn barmhartigheid moet overwinnen. Mocht er ooit weer zo’n innerlijke strijd in Hem ontstaan, zo zegt God ten overstaan van Noach , dan zal voor Hemzelf de regenboog voortaan het teken zijn dat zijn barmhartigheid moet overwinnen . De zinsnede ‘ Als ik wol ken over de aarde breng ’ (vers 14) suggereert immers dat God van zichzelf weet dat Hij door het onrecht zo vertoornd kan raken, dat Hij opnieuw regenwolken boven de aarde brengt, met als doel een nieuwe zondvloed. Iets waarbij hij een herinnering nodig hee ft aan zijn nieuwe voornemen om dit koste wat kost niet weer te doen. De ‘boog’, die wij de r egenboog zijn gaan noemen (maar het juist níet is), vormt voor God die herinnering, waardoor Hij, ook in periodes van gerechtvaardigde woede over het kwaad, zichze lf en de schepping behoedt voor het allerergste: de vernietiging. In die dreigende oordeelswolk ziet Hij dan namelijk de kleurige boog staan . Stralend in het dreigende donker. Een teken van zijn liefde voor de kleurrijke mensheid, die Hij liefheeft tot in eeuwigheid .
Vrijdag NOACH Gen esis 9:18 -10:32 25 Vandaag lezen we onder andere dat Noach na de zondvloe d een wijngaard plantte, dusdanig van de wijn dronk dat hij er dronken van werd en schandelijk behandeld werd door zijn zoon Cha m, waarna Noach een vloek uitsprak. Bij het verhaal van de wijngaard kun je je afvragen, waarom nu juist deze episode vermeld wordt. Het moet immers jaren na de zondvloed geweest zijn. Het aanleggen van een wijngaard en he t maken van wijn kost tijd , en ook is er inmiddels sprake van kleinkinderen bij Noach. Waarom wordt uit al die jaren nu net deze geschiedenis vermeld? Een belangrijke reden is wellicht dat de vertelling in zoveel opzichten lijkt op het verhaal van de hof van Eden (Genesis 2 en 3) . Bij het nieuwe begin na de zo ndvloed horen we immers hoe er – evenals bij de schepping - een hof wordt aangelegd , dit maal een wijngaard . Ook hier geniet de mens van d e vruchten, maar weet opnieuw geen maat te houden . Waar eertijds van de verboden boom geno men werd , gebruikt Noach de ‘vrucht van de wijnstok’ mateloos. Kwam dit soms voort uit een uitvlucht uit de werkelijkheid, die voor Noach zeer heftig moet zijn geweest, als enige overlevende van de mensheid (een situatie, volgens Elie Wiesel vergelijkbaar met de worsteling met het leven die terugkerende overlevende n van de Holocaust ervoeren, toen heel de vertrouwde kring rondom hen weg was gevallen)? Hoe het ook zij, dronkenschap is bij Noach het gevolg. Zijn zoon Cham vindt hem in ontklede toestand en wil met anderen geniet en van zijn vaders kwetsbaarheid en schaamte. Een lage d aad, totaal in tegenstelling met de wijze waarop God na de zondeval in het pa radijs met de naakte mens en omging: Hij bekleedde hen, zoals we ook Sem en Jafet zien doen bij Noach . Niet elkaars fouten breed uitmeten, maar genadig elkaars zwakheid en falen bedekken. Toch vraagt de J oodse traditie zich af wat de reden van de wel zeer heftige door Noach uitgesproken vloek is, die bovendien Kanaän (Chams zoon) treft, en niet Cham zelf. Dat lijkt buiten proporties . Vermoed wordt daarom – ook de grondtaal biedt hiervoor ruimte - dat er meer aan de hand was, namelijk dat Cham zijn dronken vader heeft ontmand (w e horen immers niet meer van nieuwe verwekkingen door Noach ) of verkracht . De aard van de v loek wijst in deze laatste richting . In de oude wereld was het niet onge bruikelijk dat een heer zich seks ueel vergreep aan zijn mannelijke slaaf, om zijn dominant ie te tonen en hem diep te vernederen. Zou Cham zijn vader op deze wijze hebben wille n vernederen? Het feit dat Noach Cham aanzegt dat diens zoon Kana än zelf een willoze slaaf zal worden (en Cham als vader hiermee op het diep st in zijn trots geraakt wordt) laat in ieder geval zien dat Noach zich diep geraakt voeld e. Te vens worden zo de verhoudingen bepaald tussen de lijn van Sem ( Israel) en Cham (de Kana änieten): belangrijke sp elers in het vervolg van de Bijbel . Uit de uitvoerige opsomming van de zeventig volkeren (symbool voor de mensheid) tenslotte blijkt opnieuw: in Gods plan is h eel de aarde betrokken.
Sabbat NOACH Genesis 11:1 -32 26 In dit laatste gedeelte van ‘Noach’ wordt verteld hoe de mensheid ver spreid raakt over heel de aarde . Het verhaal begint met te vertellen hoe de mensen uit het oosten vandaan opbreken en een vallei in het land Sinear vinden, waar z e zich gezamenlijk vestigen. Een vraag die bij dit gedeelte opkomt is wie d eze mensen zijn. Wordt na de volkerenlijst de draad van het Noach -verhaal weer opgepakt, en betreft het enkel Noach samen met zijn vrouw en zijn zonen en schoondochters? Of gaat het om de nakomelingen van Sem, Cham en Jafeth, zoals die in de volkerenlijst beschreven werden? Dit laatste lijkt meer waarschijnlijk, aangezien in het laatste vers van het vorige gedeelte werd verteld hoe deze nakomelingen van Noach over de aarde werden ver spreid (Genesis 10:32). Het verhaal van de tore nbouw van Babel vertelt wat de reden voor deze verspreiding was . Waarom gooide de Here God roet in het eten van de torenbouw? Was men niet goed bezig, door zich te verenigen, in plaats van tegen elkaar te stri jden? Op het eerste gezicht lijkt het gezamenlijke initiatief inderdaad volmaakt onschuldig. Uit angst om verstrooid te raken, begint men aan het gezamenlijke bouwproject van de stad en de toren, waardoor men verenigd en op elkaar georiënteerd zou blijven. Echter, juist dit al te sterk verenigd zijn was in Gods ogen een slecht plan. Uit zijn woorden blijkt immers dat een te sterk verenigde mensheid veel in haar mars heeft, en daarmee ook sterk kan zijn in het kwade. De mensheid diende echter tegen zichzelf beschermd te worden, en daarom zorgde God er door middel van de babylonische spraakverwarrin g voor dat men zich zou verspreiden. Na dit verhaal van de verspreiding van de mensheid, gaat de vertelling ineens op omgekeerde wijze verder. Vanaf nu wordt alles juist naar binnen gericht. Er volgt namelijk een tweede geslachtslijst (vers 10) , volgend op die uit Genesis 5. Ook deze bestaat weer uit tien generaties. En evenals bij de vorige geslachtslijst , waar de tiende uit de rij, Noach, een bijzonder iemand bleek te zijn over wie veel te vertellen w as, geldt dat ook nu voor Abram: opnieuw de tiende in de lijst. Over hem gaat het in de komende hoofdstukken. En over het volk dat uit hem voort zou komen, Israel, als een soort brandpunt temidden van al die verspreide volkeren. Dat is het hoopgevende van Genesis: ook al zijn de volkeren verspreid geraakt, God heeft toch een nieuwe samenhang gemaakt, in Israel. De volkeren vinden hun eenheid niet in Babel, maar in J eruzalem. Daarover gaat het eigenlijk in heel de Bijbel. Hoe Israel een licht voor de volkeren is. Hoe de volkeren der aarde zich in Israel gezegend mogen weten. Zover lijkt het hier echter nog bij lange na niet. Saraï, de vrouw van Abram, was onvruchtbaar . De lijn van Abram leek een voortijdig einde te gaan kennen. Gods plan voor alle volkeren leek op niets uit te lopen. Hoe zou dit verder gaan?
27 i De Tora is de benaming voor de vijf boeken van Mozes: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. De term wordt ook wel gebruikt voor het geheel van het Oude Testament. ii Midrash betekent ‘(tekst)onderzoek’ en is tevens een verzamelnaam voor vele oude Joodse bijbelcommentaren. iii The Sapirstein Edition Rashi (Genesis ), p.73 (vertaling red.) iv In het Nieuwe Testament wordt deze geschiedenis in herinnering geroepen en geactualiseerd rond Jezus ’ doop in de Jordaan. Toen Hij boven water kwam, daalde de Geest als een duif op Hem neer. Was Jezus het olijftakje, waardoor de Geest dat radicale nieuwe begin met de schepping kon en wilde gaan maken? v Een boeiende echo van deze tekst vinden we in het Nieuwe Testament, waar we van Jezus horen dat Hij, nadat oo k Hij uit het water kwam, veertig dagen lang bij de wilde dieren was (Markus 1:13). Blijkbaar treffen we in Hem de nieuwe mens aan zoals hij bedoeld is. vi Bij het apostelconvent (Handelingen 15) wordt deze regel als een van de vier verbodsteksten voor de g emeente uit de volkeren overgenomen.